In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de onderzoeksplicht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) besproken. De appellant, die in 1974 vanuit Marokko naar Nederland kwam, heeft een lange geschiedenis van arbeidsongeschiktheid na een schietincident in 1989. Ondanks dat hij als 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht, werd hem een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) geweigerd vanwege het niet voldoen aan de inkomenseis. In 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij al volledig arbeidsongeschikt was bij aanvang van zijn dienstverband in 2006. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geconstateerd dat het Uwv zijn onderzoeksplicht onvoldoende is nagekomen. De Raad heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat appellant bij aanvang van zijn verzekering al volledig arbeidsongeschikt was. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een termijn gesteld voor deze herziening. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor het Uwv om alle relevante informatie te verzamelen en te analyseren.