ECLI:NL:CRVB:2013:2989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
6 januari 2014
Zaaknummer
13-6077 WAZ-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in het kader van WAZ-uitkering

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin zijn verzoek om een WAZ-uitkering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verzoeker geen recht had op een uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet vóór 1 augustus 2004 was ingetreden, het moment waarop de Wet einde toegang verzekering WAZ in werking trad. Verzoeker heeft vervolgens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, in afwachting van de definitieve beslissing op zijn hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft op 6 december 2013 de zaak behandeld. Verzoeker was zelf aanwezig, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.K. Dekker. Verzoeker stelde dat hij in een financiële noodsituatie verkeerde door het weigeren van de WAZ-uitkering, wat hem zou beletten zijn hypotheeklasten te voldoen. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoeker geen bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. Bovendien ontving hij een uitkering van een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering en had hij een inkomen uit arbeid.

De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een (financieel) spoedeisend belang. Ook was er geen zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet kon worden afgewacht. De Raad was voornemens het hoger beroep voor 1 juli 2014 te behandelen, wat ook meebracht dat er geen spoedeisend belang was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier H.J. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 19 december 2013.

Uitspraak

13/6077 WAZ-VV
Datum uitspraak: 19 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 mei 2013, 12/4366 (aangevallen uitspraak) en bij ongedateerde brief, bij de Raad ontvangen op 13 november 2013, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Verzoeker is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 1 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op het bezwaar van verzoeker, gehandhaafd zijn besluit van 6 oktober 2011, inhoudende dat verzoeker geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) omdat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid ingetreden voor
1 augustus 2004, het moment waarop de Wet einde toegang verzekering WAZ in werking is getreden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv dat de arbeidsongeschiktheid van verzoeker niet vóór 1 augustus 2004 is aangevangen onderschreven en het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt er toe dat het Uwv in afwachting van de definitieve beslissing van de Raad op het door hem ingestelde hoger beroep overgaat tot toekenning van (voorschotten op) een WAZ-uitkering.
4.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1.
Gelet op artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, zie onder meer zijn uitspraak van 2 december 2003 (ECLI:NL:CRVB:2003:AO0764), de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om een voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde “kortsluiting” de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde spoedeisend belang aangevoerd dat als gevolg van het weigeren van een WAZ-uitkering hij in een financiële noodsituatie is geraakt. Al zijn middelen die hij voorzien had voor zijn oude dag zijn opgebruikt en hij is vanaf januari 2014 niet meer in staat de hypotheeklasten van zijn woning te voldoen.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker er niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat sprake is van een (financieel) spoedeisend belang bij het treffen van de door hem verzochte voorlopige voorziening. In dit verband laat de voorzieningenrechter in het bijzonder wegen dat van de zijde van verzoeker in het geheel geen stukken in het geding zijn gebracht welke kunnen dienen ter onderbouwing van zijn stellingen met betrekking tot zijn financiële noodsituatie. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering vanaf 25 januari 2014 (nog) een bedrag van € 30.000,- per jaar uitbetaalt aan basisverzekering en hij daarnaast met inkomen uit arbeid een bedrag van € 30.000,- à € 40.000,- per jaar genereert. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter onvoldoende grond aanwezig om te oordelen dat er sprake is van een (financieel) spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening vordert.
4.5.
Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de hoofdzaak niet zou kunnen worden afgewacht.
4.6.
De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel dat er onvoldoende spoedeisend belang is bij het treffen van een voorziening nog betrokken dat de Raad voornemens is het hoger beroep voor 1 juli 2014 te behandelen.
4.7.
Uit het vorenstaande volgt dat niet voldaan is aan de in artikel 8:81 van de Awb gestelde voorwaarde van onverwijlde spoed, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker
ew