ECLI:NL:CRVB:2013:2973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
12-2485 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AOW-pensioen wegens detentie en schending mededelingsplicht

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant, die in detentie verbleef zonder dit te melden aan de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, geboren in 1944, had op 22 juni 2009 een aanvraag voor AOW ingediend, waarna hem een pensioen werd toegekend. In juni 2010 vernam de Svb dat appellant sinds 21 april 2008 gedetineerd was. De Svb trok het AOW-pensioen per 1 oktober 2009 in en vorderde onverschuldigd betaalde bedragen terug, alsook een boete. Appellant stelde dat hij de mededelingsplicht niet had geschonden, omdat hij niet kon weten dat zijn detentie relevant was voor zijn AOW-rechten. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld, maar matigde de boete. In hoger beroep werd de vraag of appellant de mededelingsplicht had geschonden opnieuw beoordeeld. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat appellant inderdaad in gebreke was gebleven en bevestigde de eerdere uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant na de inwerkingtreding van artikel 8b van de AOW in juli 2009 redelijkerwijs had moeten begrijpen dat zijn detentie een relevante omstandigheid was. De terugvordering van het AOW-pensioen werd gerechtvaardigd, en de boete werd als passend beoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

12/2485 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van
16 maart 2012, 11/1340 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. el Joghrafi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2013. Namens appellant is daarbij verschenen mr. El Joghrafi en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [in]1944, heeft op 22 juni 2009 een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellant als zijn woonadres opgegeven een adres te [woonplaats].
1.2. De Svb heeft vervolgens bij besluit van 30 juni 2009 met ingang van 1 oktober 2009 een AOW-pensioen toegekend aan appellant ter hoogte van 78% van het pensioen voor een gehuwde alsmede een toeslag ten behoeve van zijn echtgenote ter hoogte van 88% van de volledige toeslag. Deze uitkeringen worden hierna tezamen aangeduid als het AOW-pensioen van appellant.
1.3. In juni 2010 heeft de Svb vernomen dat appellant vanaf 21 april 2008 gedetineerd is en dat de detentie zal voortduren tot 19 augustus 2013.
1.4. Bij besluit van 29 december 2010 heeft de Svb het aan appellant toegekende
AOW-pensioen per 1 oktober 2009 ingetrokken, omdat appellant al voor die datum in detentie verbleef.
1.5. Bij besluit van 22 februari 2011 heeft de Svb hetgeen over het tijdvak van 1 oktober 2009 tot en met juni 2010 onverschuldigd is betaald aan AOW-pensioen ten bedrage van
€ 11.201,72 van appellant teruggevorderd. Tevens is aan appellant een boete opgelegd ter hoogte van € 1.130,-.
1.6. De namens appellant tegen de besluiten van 29 december 2010 en 22 februari 2011 gemaakte bezwaren heeft de Svb bij besluit van 9 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant nimmer melding heeft gemaakt van het feit dat hij gedetineerd was.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, voor zover het betreft de hoogte van de boete, en heeft de hoogte van de boete vastgesteld op € 565,-, met veroordeling van de Svb in de proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de mededelingsplicht niet is nagekomen nu hij op het aanvraagformulier een adres in [woonplaats] als zijn woonadres heeft opgegeven en niet heeft vermeld dat het een postadres betreft. Tevens heeft appellant nadien zijn detentie niet gemeld aan de Svb. De rechtbank is tot de slotsom gekomen dat de Svb de AOW-uitkering van appellant, met inachtneming van het ter zake gevoerde beleid, terecht met terugwerkende kracht tot oktober 2009 heeft herzien en dat de Svb verplicht is de onverschuldigd betaalde AOW-uitkering terug te vorderen. Ten aanzien van de boete heeft de rechtbank aanleiding gevonden die te matigen nu appellant de mededelingsplicht niet opzettelijk heeft geschonden en sprake is van een slechte financiële situatie.
3.
Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat nu artikel 8b van de AOW op
1 juli 2009 in werking is getreden appellant zowel op het moment van zijn aanvraag om, als op dat van de toekenning van het ouderdomspensioen de mededelingsplicht niet heeft geschonden. Hij kon toen niet weten dat zijn detentie een relevante omstandigheid was voor de aanspraak op AOW-pensioen en nadien is zijn situatie niet gewijzigd, zodat er geen aanleiding was een wijziging door te geven aan de Svb. Appellant meent dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld en dat afgezien dient te worden van het opleggen van een boete. Verder is nog aangevoerd dat op grond van het door de Svb gevoerde beleid er aanleiding is af te zien van herziening met volledige terugwerkende kracht. Ten aanzien van de terugvordering is ten slotte opgemerkt dat de consequenties daarvan voor appellant onaanvaardbaar zijn.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Allereerst moet beoordeeld worden of appellant de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 49 van de AOW heeft overtreden door van zijn detentie geen melding te maken bij de Svb. In artikel 49 van de AOW is bepaald dat de pensioengerechtigde verplicht is om aan de Svb op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering of op de hoogte of het bedrag van de uitkering.
4.1.2. Ten tijde van de aanvraag van appellant om toekenning van een AOW-pensioen in juni 2009 was artikel 8b van de AOW nog niet in werking getreden. Het had appellant toen, ook bij een bestudering van de toen geldende wetstekst, derhalve niet redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zijn detentie onverwijld gemeld moest worden aan de Svb op het aanvraagformulier of anderszins. Evenmin kan het feit dat appellant op het aanvraagformulier als zijn woonadres heeft opgegeven een adres te [woonplaats] als een schending van de mededelingsplicht aangemerkt worden. Appellant stond in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens ingeschreven op dat adres - omdat het een eigen woning betreft - en hij kon op dat moment niet weten dat een gedwongen tijdelijk verblijf in detentie in Nederland relevant was voor de aanspraak op AOW-pensioen. Voorts is niet gebleken dat de Svb bij het toekenningsbesluit van 30 juni 2009 een bijlage heeft verzonden aan appellant over wijzigingen die gemeld moeten worden aan de Svb en dat daarbij er reeds op is gewezen dat detentie behoort tot de relevante wijzigingen.
4.1.3. Dit neemt echter niet weg dat het appellant op enig moment na de inwerkingtreding van artikel 8b van de AOW per 1 juli 2009 redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat zijn detentie een voor de Svb relevante omstandigheid was die hij onverwijld diende te melden aan de Svb. Daarbij is van belang dat in de media artikelen over deze wetswijziging zijn verschenen, dat de Svb in zijn informatieblad “Uw AOW/ANW” er aandacht aan heeft besteed en dat deze informatie voor personen - verblijvend en werkend - in penitentiaire inrichtingen in het bijzonder van belang was. Derhalve moet geconcludeerd worden dat appellant de mededelingsplicht heeft geschonden door niet uiterlijk in oktober 2009 de Svb te informeren over zijn detentie.
4.2.1. Ten aanzien van de herziening van het AOW-pensioen over het tijdvak van
1 oktober 2009 tot en met juni 2010 moet voorop worden gesteld dat appellant toen op grond van artikel 8b van de AOW geen aanspraak op AOW-pensioen had, omdat hij in detentie verbleef. Partijen verschillen hierover ook niet van mening, maar appellant betwist de herziening met terugwerkende kracht. Op grond van de artikelen 17 en 17a van de AOW is de Svb verplicht tot herziening van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht.
4.2.2. De Svb heeft beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.2.3. Voorts blijkt uit de beleidsregels van de Svb dat met toepassing van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel of gedeeltelijk van herziening wordt afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Daarbij is van belang de mate waarin een betrokkene en de Svb een verwijt kan worden gemaakt en de mate waarin de herziening onevenredig ingrijpend is in het dagelijks leven van de betrokkene. Als sprake is van kennelijke onredelijkheid dan wordt de herziening in beginsel beperkt tot de helft. Indien de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de Svb van dit uitgangspunt afwijken.
4.2.4. Zoals al eerder is overwogen, onder meer in de uitspraak van 5 november 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BO3352), moet het hiervoor onder 4.2.2 en 4.2.3 weergegeven beleid van de Svb aangemerkt worden als een buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak dient een dergelijk beleid door de bestuursrechter terughoudend te worden getoetst. Dit houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven wordt aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
4.2.5. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1.3 is overwogen vloeit reeds voort dat appellant de mededelingsplicht heeft geschonden door zijn detentie niet op enig moment na 1 juli 2009 te melden aan de Svb en dat het hem vanaf oktober 2009 redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij ten onrechte AOW-pensioen ontving. Voorts is niet gebleken dat de Svb het hiervoor onder 4.2.3 omschreven - op artikel 3:4 van de Awb gebaseerde - onderdeel van het beleid in dit geval niet consistent heeft toegepast. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden in dit geval dat de Svb daarin aanleiding had moeten zien de herziening te beperken.
4.3.
Wat betreft de terugvordering volgt uit artikel 24 van de AOW dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaald AOW-pensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Uit hetgeen namens appellant is aangevoerd blijkt niet dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Daarbij is mede acht geslagen op het feit dat de Svb bij de invordering van het terug te betalen bedrag rekening houdt met de beslagvrije voet. Er is derhalve geen sprake van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afgezien kan worden.
4.4.
Ten aanzien van de boete moet vastgesteld worden dat uit hetgeen hiervoor onder 4.1.3 is overwogen voortvloeit dat appellant de mededelingsplicht heeft geschonden door zijn detentie niet uiterlijk in oktober 2009 onverwijld aan de Svb te melden. Dit betekent dat de Svb op grond van artikel 17c van de AOW verplicht is een boete op te leggen. Wat betreft de hoogte van de boete heeft de rechtbank bij het nader vaststellen van de boete op € 565,- in voldoende mate rekening gehouden met de verminderde verwijtbaarheid van appellant en met de overige relevante omstandigheden.
4.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli

QH