In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de herziening van de WAO-uitkering van appellant aan de orde is. Appellant, die sinds januari 1988 met rugklachten uitgevallen is, ontving aanvankelijk een WAO-uitkering van 80 tot 100%. Echter, na een besluit van het Uwv op 1 oktober 2010 werd deze herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 maart 2012 het medisch en arbeidskundig onderzoek van het Uwv onderschreven en geoordeeld dat appellant in staat is om de geduide functies te vervullen.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Hij verwees naar de diagnose van psychiater F. Kaya, die stemmingsklachten en aanpassingsproblemen had vastgesteld. De gemachtigde van appellant stelde dat er uit preventief oogpunt een urenbeperking aangenomen moest worden. Het Uwv daarentegen stelde dat er geen grondslag was voor een urenbeperking en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 4 mei 2010 was aangepast op basis van de psychische beperkingen van appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht oordeelde dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische grondslag. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts overtuigend had gereageerd op de informatie van psychiater Kaya en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.