ECLI:NL:CRVB:2013:2646

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-5299 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens niet voldoen aan inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant had op 20 april 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat appellant niet voldeed aan de inlichtingenverplichting. Appellant heeft geen bankafschriften van zijn moeder overgelegd, ondanks herhaalde verzoeken van het college. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordelingsperiode voor de bijstandsaanvraag loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het besluit op bezwaar. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het college niet bevoegd was om nieuwe inlichtingen te vragen na de indiening van zijn bezwaar. De Raad heeft deze stelling verworpen en geoordeeld dat appellant niet voldoende informatie heeft verstrekt om zijn recht op bijstand vast te stellen. De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond in bijstandbehoevende omstandigheden te verkeren, waardoor de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 december 2013
12/5299 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
20 september 2012, 11/4192 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. N.M.H.A. van Hirtum.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 april 2011 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). In het aanvraagformulier heeft appellant opgegeven dat hij bij zijn moeder inwoont. Aanleiding voor de aanvraag is dat het College voor zorgverzekeringen (Cvz) appellant heeft verplicht een zorgverzekering af te sluiten waarvoor de betalings-verplichting op appellant rust. Uit de door appellant overgelegde gegevens is gebleken dat hij sinds 29 maart 2011 een eigen bankrekening heeft, waarop een bedrag van € 50,- was gestort. Uit Suwinet-gegevens is verder gebleken dat appellant over een periode van minimaal tien jaar geen inkomen of dienstverband heeft gehad. Het college heeft appellant daarop verzocht inzage te verlenen in de bankafschriften van zijn moeder vanaf 1 september 2010. Bij brief van 27 mei 2011 heeft het college appellant een hersteltermijn geboden om alsnog de gevraagde bankafschriften over te leggen.
1.2.
Bij besluit van 14 juni 2011 heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant de bankafschriften van zijn moeder niet heeft overgelegd. Appellant heeft op 15 juni 2011 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op
18 december 2011 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
1.3.
Bij brieven van 19 juli 2011 en 1 september 2011 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 6 september 2011 respectievelijk 20 september 2011. Bij die gelegenheid heeft het college meegedeeld dat aanleiding bestaat de buiten behandeling stelling te heroverwegen en dat er een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag dient plaats te vinden. Een gesprek over met name de financiële omstandigheden van appellant is daartoe noodzakelijk. Appellant heeft naar aanleiding van beide uitnodigingen schriftelijk laten weten niet naar de gesprekken te zullen komen.
1.4.
Bij besluit van 9 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2011 gegrond verklaard. Voorts heeft het college de aanvraag afgewezen, op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting van artikel 17 eerste lid, van de WWB als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het college heeft toegezegd aan appellant een dwangsom van € 550,- te betalen zodat het procesbelang ontbreekt. Voorts heeft de rechtbank het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het bestreden besluit en dit beroep ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij zijn beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Hij heeft aangevoerd dat de beoordelingstermijn loopt van 20 april 2011 tot 14 juni 2011. De inlichtingenverplichting geldt volgens appellant uitsluitend binnen deze termijn. Het college was dan ook niet bevoegd om appellant in de periode van 15 juni 2011 tot 9 januari 2012 naar nieuwe inlichtingen te vragen. Het bezwaar van appellant had beoordeeld moeten worden op grond van de door appellant in de beoordelingstermijn verstrekte inlichtingen en zijn gronden van bezwaar. Met de gegrondverklaring van het bezwaar heeft het college erkend dat inzage in de bankafschriften van de moeder van appellant niet nodig was. Nu in het besluit van
14 juni 2011 geen andere verzuimen zijn vermeld had het college de aanvraag om bijstand moeten inwilligen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand loopt in beginsel vanaf de datum van de aanvraag om bijstand tot en met de datum van het primaire besluit. Nu de aanvraag van appellant van 20 april 2011 in eerste instantie met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling is gesteld en na bezwaar alsnog inhoudelijk op de aanvraag is beslist, loopt in dit geval, anders dan appellant stelt, de ter beoordeling voorliggende periode van 20 april 2011 tot en met de datum waarop op het bezwaar is beslist, te weten 9 januari 2012.
4.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college het bestreden besluit voor wat betreft de buiten behandeling stelling nader toegelicht. Uit de verklaringen van appellant tijdens het intakegesprek op 27 april 2011 is onvoldoende gebleken dat hij gebruik maakte van de bankrekening van zijn moeder, zodat het opvragen van de bankafschriften van de moeder van appellant voorbarig is geweest. Om die reden heeft het college bij het bestreden besluit het bezwaar van appellant gegrond verklaard en alsnog een inhoudelijke beslissing op de aanvraag genomen.
4.3.
Aangezien het gaat om een voor appellant begunstigend besluit op aanvraag, is het aan hem om aannemelijk te maken dat hij recht heeft op bijstand.
4.4.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.5.
Artikel 53a, tweede lid, van de WWB bepaalt dat het college bevoegd is om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand.
4.6.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.7.
Appellant stelt dat, nu op grond van artikel 7:14 van de Awb artikel 4:5 van de Awb niet van toepassing is op besluiten op bezwaar, het college tijdens de bezwaarprocedure niet bevoegd was om bij appellant naar nieuwe inlichtingen te vragen. Deze stelling houdt geen stand, omdat artikel 4:5 van de Awb ziet op de bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen. Het college was echter bevoegd om in het kader van de heroverweging te besluiten om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen en in dat kader onderzoek te doen en appellant om inlichtingen te vragen. Het aldus genomen inhoudelijk besluit is een beslissing op bezwaar omdat het, met gegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit tot buiten behandeling stelling en het nemen van een vervangend besluit op de aanvraag met toepassing van 7:11, tweede lid, van de Awb als resultaat van de heroverweging kan worden beschouwd.
4.8.
Het feit dat uit Suwinet is gebleken dat er over minimaal tien jaren voorafgaand aan de aanvraag geen sprake is geweest van een dienstverband, inkomen of uitkering, roept de vraag op hoe appellant in de tussenliggende periode in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Het antwoord op die vraag is van belang voor de beoordeling of hij in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellant heeft alleen gesteld dat hij door zijn moeder is onderhouden. Vervolgens heeft hij geen gehoor gegeven aan de twee gesprekken om zijn situatie toe te lichten. Van appellant had verwacht mogen worden dat hij meer informatie verstrekte, zodat het college enig aanknopingspunt had om zijn verklaring te verifiëren. Appellant is door zijn handelwijze de op hem rustende inlichtingenverplichting niet nagekomen. Als gevolg hiervan kon niet worden vastgesteld of appellant in de te beoordelen periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
4.9.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

HD