ECLI:NL:CRVB:2013:2643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-2614 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na schending van inlichtingenverplichting door betrokkene met hennepplantage

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van betrokkene, die sinds 24 november 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Betrokkene meldde op 28 januari 2011 dat er een hennepplantage in zijn woning was ontdekt en dat hij op korte termijn uit zijn huis zou worden gezet. De gemeente Roerdalen, als appellant, heeft betrokkene uitgenodigd voor gesprekken om meer informatie te verkrijgen over zijn woon- en leefsituatie, maar betrokkene kwam niet opdagen. Hierdoor heeft de gemeente de bijstand opgeschort en later ingetrokken, omdat betrokkene niet voldeed aan zijn inlichtingenverplichting.

De rechtbank Roermond heeft het beroep van betrokkene tegen de intrekking van de bijstand gegrond verklaard, omdat de gemeente onvoldoende onderzoek had gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gemeente wel degelijk aan zijn onderzoeksverplichting had voldaan, maar dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode. De Raad concludeerde dat betrokkene de inlichtingenverplichting had geschonden, maar dat na 28 april 2011 geen deugdelijke grondslag meer bestond voor de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 5 juli 2011 voor zover dit ziet op de periode vanaf 29 april 2011. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep, tot een bedrag van € 944,-.

Uitspraak

12/2614 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 12 april 2012, 11/1514 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger]. Voor betrokkene is mr. Verstraten verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 24 november 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Betrokkene heeft op 28 januari 2011 telefonisch aan appellant gemeld dat op de zolder van zijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam 1] een wietplantage is ontdekt en dat hij door de woningbouwvereniging op 28 februari 2011 uit zijn huis zal worden gezet. Desgevraagd heeft betrokkene aangegeven van plan te zijn per die datum bij vrienden in de buurt van [plaatsnaam 2] en tot die datum op zijn adres [adres]te [plaatsnaam 1] te verblijven. Zijn post kon naar de [adres]worden gezonden.
1.3.
Om nadere informatie te verstrekken over diens woon- en leefsituatie heeft appellant betrokkene uitgenodigd voor een gesprek op 8 februari 2011. Bij besluit van 8 februari 2011 heeft appellant het recht op bijstand opgeschort op de grond dat betrokkene niet naar de afspraak van 8 februari 2011 is gekomen. Betrokkene kreeg de mogelijkheid dit verzuim te herstellen op 16 februari 2011. Op deze afspraak kwam betrokkene te laat. Appellant heeft betrokkene vervolgens uitgenodigd voor een gesprek op 24 februari 2011. Op 21 februari 2011 heeft de gemachtigde van betrokkene telefonisch aan appellant gemeld dat betrokkene niet meer woonachtig is op het adres [adres], omdat het te koud was in de woning. Als gevolg van de ontdekte hennepplantage was betrokkene afgesloten van elektriciteit en gas. Bij besluit van 25 februari 2011 heeft appellant de bijstand van betrokkene ingetrokken met ingang van 1 november 2011 op de grond dat hij niet voldaan heeft aan de inlichtingenverplichting en van de geboden gelegenheid dit verzuim te herstellen geen gebruik heeft gemaakt.
1.4.
Betrokkene heeft tegen de besluiten van 8 februari 2011 en 25 februari 2011 bezwaar gemaakt en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 7 april 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank dat verzoek toegewezen door te bepalen dat betrokkene met ingang van 21 februari 2011 recht heeft op voorschotten.
1.5.
Hangende het bezwaar heeft een sociaal rechercheur van de gemeente Leudal een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader heeft de sociaal rechercheur in de perioden van 16 februari 2011 tot en met 20 maart 2011 en van 1 mei 2011 tot en met 11 mei 2011 waarnemingen gedaan bij de woning van betrokkene en op 18 mei 2011 betrokkene gehoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportages van 28 februari 2011 en 19 mei 2011.
1.6.
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft appellant het bezwaar tegen de besluiten van 8 en
25 februari 2011 gegrond verklaard. Tevens heeft appellant op 5 juli 2011, primair beslissend, de bijstand van betrokkene met ingang van 16 februari 2011 ingetrokken.
1.7.
Bij besluit van 25 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 5 juli 2011 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden door appellant niet of niet behoorlijk te informeren over zijn woon- en leefsituatie, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met bepalingen over proceskosten en griffierecht het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het besluit van 5 juli 2011 ingetrokken (lees: herroepen). De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellant geen onderzoek heeft verricht naar de vraag of het recht op bijstand, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, kon worden vastgesteld. Appellant was daarom niet bevoegd om de bijstand van betrokkene met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB in te trekken.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangevoerd dat hij wel aan zijn onderzoeksverplichting heeft voldaan op basis waarvan niet alleen vaststond dat er sprake was van schending van de inlichtingenverplichting, maar ook dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. In dit geval is het aan betrokkene om aannemelijk te maken dat, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, recht zou hebben gehad op (aanvullende) bijstand.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dit betekent dat de te beoordelen periode loopt van 16 februari 2011 tot en met 5 juli 2011.
4.2.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.3.
Appellant heeft de intrekking van de bijstand gebaseerd op de vaststelling dat betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB niet of niet voldoende is nagekomen. Het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting is een grond voor intrekking van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, de betrokkene recht op bijstand heeft.
4.4.
Vaststaat dat betrokkene op 28 januari 2011 heeft gemeld aan appellant dat bij hem een hennepplantage is ontmanteld en dat hij op korte termijn zijn woning moest verlaten. Hij zou daarna bij vrienden in de buurt van [plaatsnaam 2] gaan verblijven. In verband hiermee heeft appellant betrokkene uitgenodigd voor gesprekken op 8, 16 en 24 februari 2011 om duidelijkheid te krijgen over zijn woon- en leefsituatie. Betrokkene heeft geen gehoor gegeven aan deze uitnodigingen, terwijl het voor hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat wijziging in zijn woon- en leefsituatie voor de verlening van de bijstand van belang kon zijn. De telefonische mededeling van betrokkenes gemachtigde op 21 februari 2011 dat hij niet meer thuis woont, zonder dat duidelijk is waar hij dan wel verbleef, geeft in dit verband onvoldoende duidelijkheid. Daar komt bij dat uit waarnemingen rondom de woning van betrokkene in de maanden februari en maart en verklaringen van buurtbewoners in die periode naar voren komt dat betrokkene slechts een enkele keer in de woning is geweest om spullen op te halen, maar daar verder niet heeft verbleven.
4.5.
Nadien heeft betrokkene op 28 april 2011, tijdens de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften, verklaard dat hij weer thuis woont. Ook op 18 mei 2011 heeft betrokkene verklaard, toen hij werd gehoord door een sociaal rechercheur, dat hij weer thuis woont. Onder deze omstandigheden kon appellant niet zonder nader onderzoek volhouden dat het recht op bijstand van betrokkene als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld. Van belang daarbij is dat de waarnemingen in de eerste week van mei daartoe ontoereikend zijn. Bij een drietal waarnemingen in de avonduren op 1, 3 en 10 mei 2011 is de auto van betrokkene niet gesignaleerd voor diens woning, maar uit de laatste waarneming op 11 mei 2011 blijkt dat de auto van betrokkene wel in de straat stond geparkeerd. Volgens een buurtbewoonster, zo blijkt uit het verslag van de waarnemingen, zou betrokkene regelmatig in de woning verblijven. Het had in de rede gelegen dat appellant
bijvoorbeeld aansluitend aan de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften een huisbezoek had afgelegd aan het adres van betrokkene. In ieder geval had dit in de rede gelegen na de constatering op 11 mei 2011 en naar aanleiding van de door de buurtbewoonster gedane mededeling. Ook een groter aantal waarnemingen en over een langere periode dan één week behoorden tot de mogelijkheden. Dit klemt temeer omdat het primaire intrekkingsbesluit eerst op 5 juli 2011 is genomen.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat appellant zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene vanaf 26 februari 2011 tot en met 28 april 2011, de datum van de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften, de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet naar aanleiding van zijn eigen melding op 28 januari 2011 nadere gegevens te verstrekken over zijn woon- en leefsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Na 28 april 2011 bestaat voor de conclusie dat het recht op bijstand van betrokkene als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting niet kan worden vastgesteld geen deugdelijke grondslag. Aangezien niet aannemelijk is dat appellant, gelet op het tijdsverloop, gericht onderzoek naar de woon- en leefsituatie van betrokkene over de in geding zijnde periode kan doen en gelet op wat in 4.5 is overwogen, is aannemelijk te achten dat betrokkene vanaf 29 april 2011 weer thuis aan de [adres] woonde.
4.7.
Wat in 4.6 is overwogen leidt ertoe dat het hoger beroep slaagt voor zover dat ziet op de periode van 26 februari 2011 tot en met 28 april 2011. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad ziet - mede omwille van de duidelijkheid - aanleiding de aangevallen uitspraak, behalve ten aanzien van het griffierecht en de proceskosten, geheel te vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de periode vanaf 29 april 2011 en het besluit van 5 juli 2011 in zoverre herroepen.
5.
Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve ten aanzien van het griffierecht en de
proceskosten;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 25 oktober 2011 voor zover dit ziet op de periode vanaf 29 april
2011;
- herroept het besluit van 5 juli 2011 in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 25 oktober 2011;
- veroordeelt appellant in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 944,-.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) M. Sahin

HD