Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 236,-;
- veroordeelt de PUR in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 236,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) van 25 juni 2010. De Raad had eerder op 18 april 2013 al een uitspraak gedaan waarin het onderzoek werd heropend voor een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding. De partijen waren het erover eens dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) met bijna een jaar was overschreden. De Staat der Nederlanden had zich bereid verklaard om een bedrag van € 1.000,- aan de verzoeker te vergoeden, waar de verzoeker mee instemde.
Het geschil tussen de verzoeker, de Staat en de PUR betrof echter nog de proceskosten. De Raad stelde vast dat er geen geschil meer bestond over de schadevergoeding, maar dat er wel proceskosten vergoed moesten worden. De Raad oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moest worden verklaard.
De Raad heeft de Staat en de PUR veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand, waarbij beide partijen elk voor de helft moesten betalen. De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 28 november 2013.