ECLI:NL:CRVB:2013:2524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
12-4908 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen toekenning bijstand met terugwerkende kracht door gebrek aan bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die tot 1 september 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft op 7 oktober 2011 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand. Hij verzocht om de bijstand met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2011, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij zich pas op 7 oktober 2011 heeft gemeld omdat hij het beëindigingsbesluit van het Uwv niet tijdig had gezien. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het verzenden van dit besluit en dat de appellant eerder al op de hoogte was gesteld van de noodzaak om bijstand aan te vragen.

De Raad heeft verder vastgesteld dat onbekendheid met de regelgeving geen bijzondere omstandigheid vormt die afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, rechtvaardigt. Ook de financiële moeilijkheden van de appellant door het ontbreken van bijstand zijn niet voldoende om een eerdere ingangsdatum te rechtvaardigen. De Raad heeft daarom het hoger beroep van de appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4908 WWB
Datum uitspraak: 19 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2012, 12/568 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Ramdihal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot 1 september 2011 vanwege het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Op 7 oktober 2011 heeft appellant zich gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant heeft vervolgens op 19 oktober 2011 de aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier heeft appellant 1 september 2011 als gewenste ingangsdatum opgegeven.
1.3.
Bij besluit van 25 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 23 december 2011 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant met ingang van 7 oktober 2011 bijstand toegekend. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de ingangsdatum eerder zou moeten worden gesteld, niet is gebleken
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad betreffende de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (zie bijvoorbeeld CRvB 5 oktober 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:
BN9651) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellant heeft aangevoerd dat hij zich pas op 7 oktober 2011 heeft gemeld omdat hij het besluit van het Uwv, waarin hem mededeling is gedaan omtrent (het tijdstip van) de beëindiging van zijn WW-uitkering, niet tijdig heeft gezien omdat dit besluit achter een uitkeringsspecificatie zat. Appellant acht het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel dat het college het beëindigingsbesluit niet apart aan hem heeft gezonden. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat hierin geen bijzondere omstandigheid is gelegen om de bijstand met ingang van een eerdere datum toe te kennen. Aangezien het beëindigingsbesluit van de
WW-uitkering van het Uwv afkomstig is, kan het college niet verantwoordelijk worden gehouden voor het verzenden van dit besluit. Bovendien acht de Raad het van belang dat appellant, zoals hij in zijn bezwaarschrift van 31 oktober 2011 heeft vermeld, begin augustus 2011 een brief heeft ontvangen van het Uwv met het advies een bijstandsuitkering aan te vragen.
4.3.
Verder heeft appellant aangevoerd dat het hem onduidelijk was dat een WW-uitkering iets anders is dan een WWB-uitkering en dat het college dit niet voldoende kenbaar heeft gemaakt. Onbekendheid met de wettelijke regelgeving vormt echter geen bijzondere omstandigheid die afwijking van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend, rechtvaardigt. Bovendien heeft appellant eerder bijstand genoten en dus aangevraagd, en heeft hij ook een WW-uitkering aangevraagd, wat aan zijn stelling afbreuk doet.
4.4.
Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat hij, doordat hij een maand geen geld heeft ontvangen, in financiële moeilijkheden is gekomen. Ook hierin is geen bijzondere omstandigheid gelegen als bedoeld in 4.1.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) V.C. Hartkamp

HD