ECLI:NL:CRVB:2013:2523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandaanvraag wegens gebrek aan geldige verblijfstitel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, afkomstig uit de Palestijnse gebieden en staatloos, heeft sinds 1991 in Nederland verbleven, maar is in 1999 ongewenst verklaard. Hij ontvangt momenteel een leefgeld van € 170,- en verblijft in een medische opvang voor ongedocumenteerden in Amsterdam. Op 16 juni 2011 heeft hij een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze aanvraag werd echter afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant niet beschikt over een geldige verblijfstitel, wat in strijd is met artikel 11 van de WWB.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn bezwaren tegen deze uitspraak naar voren gebracht, waarbij hij onder andere zijn onzekere positie en het onvoldoende leefgeld heeft aangekaart. De Raad heeft vastgesteld dat de beoordelingsperiode voor de aanvraag om bijstand loopt van de datum van de aanvraag tot de datum van het primaire besluit, en dat de appellant in deze periode niet als vreemdeling kan worden aangemerkt volgens de WWB.
De Raad heeft geconcludeerd dat, ondanks de zorgen van de appellant over zijn situatie, de wetgeving geen ruimte biedt voor het toekennen van bijstand in dit geval. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.