ECLI:NL:CRVB:2013:2518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veendam, dat zijn bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had beëindigd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellant de bezwaartermijn had overschreden en deze overschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was het besluit van 20 september 2011 aan de appellant verzonden en ontvangen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij het besluit pas begin november 2011 had ontvangen. Hierdoor was de termijn voor het indienen van bezwaar verstreken, en kon de overschrijding niet als verschoonbaar worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met V.C. Hartkamp als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 november 2013.