ECLI:NL:CRVB:2013:2518

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
12-4874 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Groningen. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veendam, dat zijn bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) had beëindigd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de appellant de bezwaartermijn had overschreden en deze overschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. In dit geval was het besluit van 20 september 2011 aan de appellant verzonden en ontvangen. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij het besluit pas begin november 2011 had ontvangen. Hierdoor was de termijn voor het indienen van bezwaar verstreken, en kon de overschrijding niet als verschoonbaar worden aangemerkt.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door E.C.R. Schut, met V.C. Hartkamp als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 november 2013.

Uitspraak

12/4874 WWB
Datum uitspraak: 19 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 juli 2012, 12/333 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Veendam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Voor appellant is verschenen mr. Van Dijk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college de aan appellant verleende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 10 juni 2011 beëindigd (lees: ingetrokken), de bijstand over de periodes van 1 september 2010 tot en met 30 november 2010 en 1 april 2011 tot en met 30 april 2011 herzien en de ten onrechte gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd.
1.2.
Bij besluit van 14 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant de bezwaartermijn heeft overschreden en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
4.3.
In het voorliggende geval is niet in geschil dat het besluit van 20 september 2011 aan appellant is toegezonden en dat hij het heeft ontvangen. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het besluit daadwerkelijk op de door het college gestelde verzenddatum is verzonden. De rechtbank heeft deze vraag terecht bevestigend beantwoord. Daarbij heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 november 2011, ECLI:NL:CVRB:BU5557, betekenis kunnen hechten aan wat het college heeft aangevoerd over zijn wijze van datering en verzending van besluiten. Namens het college is verklaard dat ten tijde van het nemen van het primaire besluit alle besluiten inzake de WWB werden genomen door één persoon binnen de organisatie. De werkwijze was destijds dat zij een stempel op de beschikking plaatste als zij deze had getoetst. Op het moment van verzenden plaatste zij een tweede stempel en werd de beschikking in een postbak geplaatst. Het besluit is, gelet op de daarop aangebrachte verzenddatum, op 20 september 2011 verzonden en hooguit een dag later, op 21 september 2011 ontvangen. De hiervoor beschreven werkwijze is gelijk aan de werkwijze zoals door het college uiteengezet in de zaak waarop voormelde uitspraak betrekking had en waarin de Raad de verzending van het besluit door het college op de aangegeven datum aannemelijk heeft geacht.
4.4.
Onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 25 april 2012, ECLI:NL:CRVB:BW4573 en van 6 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:BV7865, heeft appellant aangevoerd dat in geval van niet-aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan altijd door middel van het overleggen van een verzendregistratie dient aan te tonen dat het besluit is verzonden. Reeds omdat deze uitspraken zien op de situatie waarin betrokkene de ontvangst van een niet-aangetekend verzonden besluit heeft ontkend en appellant het besluit van 20 september 2011 wel heeft ontvangen, kan het beroep van appellant op genoemde uitspraken niet slagen.
4.5.
Het beroep van appellant op de uitspraak van de Raad van 1 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:BZ9155, kan evenmin slagen. De Raad oordeelde in die uitspraak over de wijze van verzending en datering van besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die niet geheel gelijk is aan die van het college. In de onder 4.3 vermelde uitspraak heeft de Raad bovendien, gelet op dezelfde werkwijze van het college als hiervoor onder 4.3 beschreven, geen aanleiding gezien de juistheid van de door het college in die zaak gestelde datum van verzending, in twijfel te trekken. De Raad ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen.
4.6.
Gelet op 4.3 tot en met 4.5 moet het worden aangenomen dat het besluit van
20 september 2011 op 20 of 21 september 2011 is verzonden.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat de termijn voor het maken van bezwaar in ieder geval is aangevangen op 22 september 2011, en dat de laatste dag van die termijn 2 november 2011 was. Aangezien het (voorlopig) bezwaarschrift van appellant op 21 november 2011 bij het college is ingekomen, was ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift de bezwaartermijn verstreken.
4.8.
Indien de geadresseerde aantoont dan wel voldoende aannemelijk maakt dat de ontvangst van het besluit op een zodanig tijdstip heeft plaatsgevonden dat, gelet op de omstandigheden van het geval, moet worden geoordeeld dat redelijkerwijs niet binnen de termijn een
(voorlopig) bezwaarschrift of beroepschrift kon worden ingediend, kan daarin een grond zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
4.9.
Appellant heeft aangevoerd dat hij het besluit pas begin november 2011 heeft ontvangen en dat hij zo spoedig mogelijk nadat hij kennis had genomen van het besluit bezwaar heeft gemaakt. Appellant heeft de stelling over de late ontvangst van het besluit echter niet nader onderbouwd. Zo heeft hij de exacte datum van ontvangst niet kunnen aangeven en evenmin enig bewijsstuk in het geding gebracht waaruit blijkt dat hij het besluit begin november 2011 heeft ontvangen. Er is dan ook geen aanleiding om de termijnoverschrijding op grond van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten.
4.10.
Uit 4.1 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) V.C. Hartkamp

HD