ECLI:NL:CRVB:2013:2349
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- F.A.M. Stroink
- C.H. Bangma
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verschuldigdheid van een dwangsom in het bestuursrecht met betrekking tot de korpschef van politie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2013, staat de vraag centraal of de korpschef van politie een dwangsom verschuldigd is aan appellant wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. Appellant, werkzaam als ambtenaar en persoonsbeveiliger, had in 2010 een verzoek ingediend om toekenning van de executieve status en de rang van brigadier. Na afwijzing van dit verzoek door de korpschef, heeft appellant bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn verzoek. De rechtbank Dordrecht verklaarde het beroep ongegrond, waarna de korpschef hoger beroep instelde.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat op grond van artikel 4:17, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de eerste dag waarop de dwangsom verschuldigd is, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. De Raad stelt vast dat op 10 februari 2011, de datum van de beslissing op het verzoek van appellant, nog geen twee weken waren verstreken sinds de ingebrekestelling van 28 januari 2011. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de korpschef geen dwangsom verschuldigd was.
Het hoger beroep van de korpschef is ter zitting ingetrokken, en de Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.