ECLI:NL:CRVB:2013:2310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-2753 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijstandsaanvraag en terugvordering voorschot na buiten behandeling stelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, waarbij de eerdere bijstandsaanvraag van appellanten buiten behandeling is gesteld. Appellanten, die een kapperszaak hebben gedreven, dienden op 10 oktober 2011 een aanvraag om bijstand in, maar voldeden niet aan de verzoeken van het college om aanvullende gegevens te verstrekken. Het college heeft de aanvraag op 3 november 2011 buiten behandeling gesteld, omdat appellanten niet volledig hebben voldaan aan het verzoek om bewijsstukken. Tevens heeft het college het verstrekte voorschot van € 1.100,- teruggevorderd.

De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat de door het college gevraagde gegevens, zoals bankafschriften en financiële gegevens van de kapperszaak, essentieel waren voor de beoordeling van de bijstandsaanvraag. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat hun bijstandbehoefte kan worden vastgesteld op basis van de later verstrekte gegevens, maar de Raad oordeelt dat deze gegevens onvoldoende zijn om de eerdere aanvraag te onderbouwen. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat de terugvordering van het voorschot rechtmatig was.

De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen leidt. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is genomen op 29 oktober 2013, waarbij de Raad de eerdere uitspraak bevestigt en geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2753 WWB, 12/2754 WWB
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 maart 2012, 12/1001 en 12/772 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. M. Iwema, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.S. Wijling, kantoorgenoot van mr. Iwema. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot mei 2011 een kapperszaak in de vorm van een eenmanszaak gedreven. Op 21 april 2011 heeft een executieverkoop van de in de kapperszaak aanwezige inventaris plaatsgevonden.
1.2.
Op 10 oktober 2011 hebben appellanten een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij brief van 13 oktober 2011 heeft het college appellanten (onder meer) verzocht om vóór 27 oktober 2011 gegevens te verstrekken met betrekking tot de door appellant gedreven onderneming, zoals balans- en resultatenrekeningen over de afgelopen twee jaren en een beëindigingsbalans, en afschriften van bankrekeningen uit binnen- en buitenland van appellanten en van hun zoon over de afgelopen drie maanden. Bij besluit van 25 oktober 2011 heeft het college appellanten een voorschot in de vorm van een lening toegekend van € 1.100,-.
1.3.
Bij besluit van 3 november 2011 heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten niet volledig hebben voldaan aan het verzoek om vóór 27 oktober 2011 een aantal bewijsstukken te verstrekken, waardoor de aanvraag niet kon worden beoordeeld.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 3 november 2011 heeft het college het verstrekte voorschot van € 1.100,- van appellanten teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 2 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de besluiten van 3 november 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Na een derde aanvraag van appellanten om bijstand heeft het college bij besluit van 23 mei 2012 aan appellanten met ingang van 23 januari 2012 bijstand toegekend.
4.
Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben aangevoerd dat op grond van de door hen verstrekte gegevens de bijstandbehoefte zonder meer kan worden vastgesteld. Nu appellanten bijstand hebben ontvangen met ingang van 23 januari 2012 valt niet in te zien waarom de onderhavige aanvraag niet kon worden ingewilligd. De door appellanten later verstrekte stukken zijn namelijk slechts een bevestiging van de stukken die zij bij onderhavige aanvraag hebben ingediend. Het college dient aan te geven op grond van welke stukken alsnog bijstand is toegekend. Appellanten hebben in 2011 geen inkomen gehad en hebben door de buitenbehandelingstelling van de onderhavige aanvraag onoverkomelijke schulden gekregen. Ten aanzien van de terugvordering van het voorschot doen appellanten een beroep op dringende redenen. Uit later verstrekte gegevens blijkt hun bijstandbehoefte ook ten tijde hier in geding, zodat terugvordering een onevenredig nadeel oplevert.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
5.2.
Inzicht en duidelijkheid over de financiële omstandigheden van de aanvrager, ook in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode, is in de regel noodzakelijk om het recht op bijstand te kunnen beoordelen.
5.3.
Anders dan appellanten stellen, zijn de door het college bij brief van 13 oktober 2011 gevraagde gegevens, met name alle bankafschriften over de drie aan de aanvraag voorafgaande maanden en financiële gegevens van hun kapperszaak, van belang voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. Dat uit de door appellanten wel verstrekte gegevens blijkt dat zij schulden hebben, is onvoldoende voor het vaststellen van hun bijstandbehoefte, nu deze schulden al geruime tijd voor het beëindigen van de kapperszaak bestonden.
5.4.
Appellanten hebben binnen de in de brief van 13 oktober 2011 gegeven hersteltermijn niet alle gevraagde bankafschriften verstrekt. Met betrekking tot de financiën van de kapperszaak hebben appellanten geen gegevens overgelegd. Appellanten hebben evenmin binnen de hersteltermijn aan het college meegedeeld dat zij niet in staat waren om financiële gegevens over hun kapperszaak te verstrekken. Appellanten hebben in bezwaar wel gesteld, maar niet met schriftelijke stukken onderbouwd, dat zij financieel niet in staat waren om hun boekhouder een eindbalans te laten opstellen dan wel anderszins gegevens over hun kapperszaak te laten opstellen. Bij de derde aanvraag, die op een latere periode ziet, was kennelijk bij het college bekend dat appellanten niet konden beschikken over de financiële gegevens over hun kapperszaak.
5.5.
Uit hetgeen onder 5.3 en 5.4 is overwogen volgt dat het college ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd was de aanvraag van appellanten buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd bestaat geen grond om te
oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5.6.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen, voor zover de bijstand ingevolge artikel 52 van de WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
5.7.
Het (teruggevorderde) voorschot is met toepassing van artikel 52 van de WWB aan appellanten verstrekt. Voorts is de aanvraag naar aanleiding waarvan het voorschot is verleend, wegens ontbrekende gegevens met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling gesteld. Strikt genomen is derhalve na het verstrekken van het voorschot niet inhoudelijk beoordeeld of, en vastgesteld dat, appellanten op dat moment geen recht op bijstand hebben. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 4 januari 2011, LJN BP0581) brengt een redelijke wetsuitleg echter mee dat gevallen waarin de aanvraag niet heeft geleid tot toekenning van bijstand omdat toepassing is gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, voor de toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder d, van de WWB, op één lijn zijn te stellen met de situatie waarin wel is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
5.8.
Het voorgaande betekent dat het college bevoegd was het verstrekte voorschot van appellanten terug te vorderen. Het college voert het beleid dat alleen wordt afgezien van terugvordering indien daar dringende redenen voor zijn. Wat appellanten hebben aangevoerd vormen geen dringende redenen op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen leidt. Zij hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat zij vanwege de terugvordering geen zorg meer kunnen bieden aan hun gehandicapte kind.
5.9. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) G.J. van Gendt

HD