ECLI:NL:CRVB:2013:2308

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-3777 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand wegens onvoldoende informatie over verkoopactiviteiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant, een basgitarist die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn aanvraag voor bijstand zien afwijzen omdat hij niet alle gevraagde gegevens had overgelegd. De casemanager had in april 2011 geconstateerd dat de appellant meer uitgaven deed dan inkomsten had, wat leidde tot een onderzoek naar zijn financiële situatie. Appellant verklaarde dat hij via Marktplaats gitaren repareerde en verkocht, maar kon geen controleerbare gegevens overleggen om zijn inkomsten aan te tonen.

Na een periode van onderzoek en verzoeken om informatie, waaronder bankafschriften en verkoopgegevens, heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg de aanvraag op 13 januari 2012 afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. Appellant voerde aan dat hij alle benodigde gegevens tijdig had ingeleverd en dat zijn recht op bijstand kon worden vastgesteld op basis van de informatie van Marktplaats.

De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat het college terecht om controleerbare gegevens had gevraagd. De Raad bevestigde dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn verkoopactiviteiten en de inkomsten daaruit, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3777 WWB
Datum uitspraak: 5 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (rechtbank) van 4 juni 2012, 12/2017 en 12/2018 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Meulen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M.H.H. Ligtenberg.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is basgitarist geweest en werkte parttime in een muziekwinkel waar hij hoofdzakelijk (bas)gitaren verkocht. In aanvulling op zijn inkomen daaruit ontving appellant bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
In het kader van een periodiek rechtmatigheidsonderzoek heeft de casemanager van appellant in april 2011 onderzoek gedaan naar de financiële situatie van appellant. Uit de bankafschriften van zijn bankrekening kwam het beeld naar voren dat appellant meer uitgaven deed dan hij inkomsten had. Hierover hebben de casemanager en een rapporteur van het team fraudebestrijding op 20 april 2011 een gesprek met appellant gevoerd. Appellant heeft toen verklaard dat hij af en toe een basgitaar repareert en deze via Marktplaats verkoopt om zodoende extra financiële ruimte te krijgen. Op de bankafschriften werden mutaties van in- en verkoop van onderdelen aangetroffen. Bij een huisbezoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat appellant in gitaren handelt of deze repareert. Bij een vervolggesprek heeft de casemanager met appellant besproken dat hij moet zorgen dat de bewijsstukken voor zijn verkoopactiviteiten controleerbaar en verifieerbaar zijn. Verder heeft de casemanager meegedeeld dat niet duidelijk is om hoeveel inkomen het gaat waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het college heeft vervolgens per 9 mei 2011 de bijstand op verzoek van appellant beëindigd.
1.3.
Op 1 september 2011 is appellant werkloos geworden. Op 20 oktober 2011 heeft hij in aanvulling op zijn uitkering ingevolge de Werkloosheidswet bijstand aangevraagd met ingang van 1 september 2011. In het kader daarvan heeft een andere rapporteur van het team fraudebestrijding (rapporteur) een onderzoek gedaan naar het recht op bijstand. Hij heeft de bankafschriften van appellant bekeken en op 5 december 2011 een gesprek met appellant gevoerd. Daaruit kwam naar voren dat diverse bij- en afschrijvingen hebben plaatsgevonden op de bankrekening van appellant die vragen oproepen en dat hij nog steeds via Marktplaats goederen koopt en verkoopt, dat hij geen administratie voert en dat volgens appellant alle transacties uit de bankafschriften blijken. Vervolgens heeft de rapporteur informatie opgevraagd bij Marktplaats. Daarna heeft het college appellant bij brieven van 20 december 2011 en 5 januari 2012 verzocht om onder meer controleerbare en verifieerbare gegevens van wat en hoeveel hij op Marktplaats heeft verkocht, onder welke naam en aan wie. Daarbij is voorts verzocht om verifieerbare gegevens van de contante stortingen van € 1.650,- op
2 augustus 2011 en € 1.100,- op 15 september 2011 op zijn bankrekening. Ten slotte is nog gevraagd om afschriften van de bankrekening vanaf 1 november 2011. Deze gegevens dienden uiterlijk op 12 januari 2012 bij de dienst aanwezig te zijn. De rapporteur heeft de bevindingen van het onderzoek neergelegd in een rapport van 13 januari 2012. Hierin concludeert hij dat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd die van belang zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
1.4.
Bij besluit van 13 januari 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant onvoldoende gegevens heeft verstrekt om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
1.5.
Bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 13 januari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij alle benodigde gegevens tijdig heeft ingeleverd en dat op grond daarvan het recht op bijstand wel kan worden vastgesteld. Uit de informatie van Marktplaats kan worden opgemaakt welke goederen hij wanneer en voor welk bedrag heeft aangeboden. De met de verkoop ontvangen bedragen heeft appellant op zijn rekening gestort. Aldus heeft hij voorzien in zijn levensonderhoud.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand vangt aan op de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd en eindigt op de datum van het primaire besluit. In dit geval betreft dit de periode van 1 september 2011 tot en met
13 januari 2012 (te beoordelen periode).
4.2.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, is de belanghebbende verplicht aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Indien als gevolg van het verstrekken van onvoldoende inlichtingen niet kan worden vastgesteld of de belanghebbende verkeert in omstandigheden als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de WWB, kan een aanvraag om bijstand worden afgewezen. Voor de beoordeling van het recht op bijstand is als regel tevens noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de financiële situatie van de belanghebbende in de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode.
4.3.
Vaststaat dat appellant in de te beoordelen periode via Marktplaats in- en verkoopactiviteiten heeft verricht en dat hij in de periode van 2 augustus 2011 tot en met
30 oktober 2011 diverse bij- en afschrijvingen heeft ontvangen op zijn bankrekening.
4.4.
In het licht van de onder 1.2 beschreven recente voorgeschiedenis heeft het college redelijkerwijs kunnen vragen om controleerbare en verifieerbare gegevens van alle verkoopactiviteiten van appellant en van de contante stortingen op zijn bankrekening. De gevraagde informatie is onmiskenbaar van belang om te kunnen beoordelen of appellant in de te beoordelen periode in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde.
4.5.
Appellant heeft de door het college bij brieven van 20 december 2011 en 5 januari 2012 gevraagde gegevens niet verstrekt. Hij heeft daardoor onvoldoende inzicht gegeven in - de omvang van - zijn verkoopactiviteiten en in de inkomsten die hij daaruit heeft ontvangen. Anders dan appellant heeft gesteld, kan uit de door het college opgevraagde informatie van Marktplaats niet worden afgeleid voor welk bedrag hij de aangeboden goederen daadwerkelijk heeft verkocht en wat zijn inkomsten hieruit zijn geweest. De door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen zijn onvoldoende, nu deze achteraf zijn opgesteld en de daarin gestelde bedragen niet traceerbaar zijn. Het had appellant, mede gelet op de vermelde voorgeschiedenis, duidelijk moeten zijn dat hij door middel van controleerbare en verifieerbare gegevens inzicht moest kunnen geven in zijn verkoopactiviteiten en inkomsten daaruit.
4.6.
Gelet op wat onder 4.5 is overwogen, heeft het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet heeft voldaan aan de op hem rustende inlichtingenverplichting en dat als gevolg hiervan niet kan worden vastgesteld dat appellant in de te beoordelen periode in bijstand behoevende omstandigheden verkeerde. Het college heeft de aanvraag om bijstand daarom terecht afgewezen.
4.7.
Uit 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 november 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A.C. Oomkens

HD