ECLI:NL:CRVB:2013:2241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De appellante ontving tot en met 23 december 2010 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en heeft in die periode een eigen onderneming gestart. Na afloop van haar WW-uitkering heeft zij bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente ’s-Gravenhage heeft echter een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, na een interne melding dat appellante actief bezig was met haar onderneming. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij werkzaamheden verrichtte die op geld waardeerbaar waren.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij in de relevante periode geen op geld waardeerbare werkzaamheden heeft verricht en dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden. De Raad heeft echter geoordeeld dat de onderzoeksresultaten van het college voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellante gedurende de gehele periode werkzaamheden heeft verricht die in het economisch verkeer op geld waardeerbaar zijn. De Raad heeft vastgesteld dat appellante actief was als artiestenmanager en fotograaf, en dat zij regelmatig aankopen deed voor haar werkzaamheden.
De Raad heeft geconcludeerd dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar werkzaamheden invloed konden hebben op haar recht op bijstand. Aangezien zij geen melding heeft gemaakt van deze werkzaamheden, heeft zij de wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.