ECLI:NL:CRVB:2013:2235
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten inrichting nieuwe woning na generaal pardon
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die in 2009 een verblijfsvergunning kreeg in het kader van het generaal pardon, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat er volgens hen geen noodzaak was voor vergoeding van deze kosten. De appellant was werkloos en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet, maar het college stelde dat hij deze kosten uit eigen middelen kon betalen.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat bij de beoordeling van aanvragen voor bijzondere bijstand eerst moet worden gekeken of de kosten zich voordoen, of ze noodzakelijk zijn en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die de kosten onbetaalbaar maakten. De omstandigheid dat de appellant een woning was toegewezen, was niet voldoende om aan te nemen dat er sprake was van bijzondere omstandigheden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant had kunnen reserveren voor de kosten van de inrichting, aangezien het aanbod van de woning voorzienbaar was. De omstandigheden rondom de persoonlijke situatie van de appellant, zoals de woonplaats van zijn vriendin en dochter in Frankrijk, werden niet als bijzondere omstandigheden erkend. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank zonder proceskostenveroordeling.