ECLI:NL:CRVB:2013:2234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
11-4894 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan onderzoek

In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellant en zijn echtgenote door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant ontving sinds 28 november 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2010 heeft het college de bijstand meerdere keren verlaagd. Bij een onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) bleek dat er een auto op naam van de echtgenote van appellant stond geregistreerd, wat aanleiding gaf tot het verzoek om aanvullende gegevens over de aanschaf van deze auto. Appellant en zijn echtgenote hebben echter niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van de DWI. Hierdoor heeft het college de bijstand per 3 februari 2011 opgeschort en later ingetrokken.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de gevraagde gegevens niet relevant waren voor het recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De waarde van de auto was van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand, vooral gezien de financiële situatie van appellant en zijn echtgenote. De Raad concludeert dat appellant en zijn echtgenote onvoldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

11/4894 WWB, 11/5196 WWB
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 12 juli 2011, 11/2744 en 11/2745 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.M. den Hollander, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Appellant, daartoe opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. van Hoof, opvolgend advocaat. Het college, daartoe opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving met zijn echtgenote vanaf 28 november 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
In 2010 heeft het college met toepassing van de Afstemmingsverordening Inkomensvoorzieningen de bijstand van appellant en zijn echtgenote een viertal keer verlaagd, namelijk met € 200,-, € 400,-, respectievelijk € 600,- en 100% gedurende één maand, waarbij de verlaging van € 600,- abusievelijk niet is geëffectueerd.
1.3.
Bij een onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI), dat is afgerond met een rapport van 1 maart 2011, is gebleken dat volgens het kentekenregister van de Dienst Wegverkeer (RDW) sinds 3 december 2010 een Volkswagen California Multivan van het bouwjaar 1993 op naam van de echtgenote van appellant geregistreerd staat. De richtprijs bleek bij raadpleging van de ANWB/BOVAG koerslijst niet te achterhalen. Bij raadpleging van internetsites bleek dat de prijzen van een Volkswagen California varieerden van € 5.000,- tot € 10.000,-. Aangezien de auto in de bijstandsperiode is aangeschaft en appellant en zijn echtgenote bij aanvang van de bijstand een negatief vermogen hadden van € 3.697,27 is besloten om nadere gegevens met betrekking tot de auto op te vragen.
1.4.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft de DWI appellant en zijn echtgenote gevraagd om uiterlijk 3 februari 2011 een taxatierapport en/of aankoopbewijs van de betreffende auto in te leveren. Daaraan heeft de DWI toegevoegd dat bij gebreke van een reactie of medewerking de betaling van bijstand zal worden opgeschort.
1.5.
Appellant en zijn echtgenote hebben de gevraagde gegevens niet verschaft. Daarop heeft het college bij besluit van 4 februari 2011 de bijstand per 3 februari 2011 opgeschort en appellant en zijn echtgenote verzocht die gegevens uiterlijk 14 februari 2011 te verstrekken. Het college heeft daaraan toegevoegd dat de uitkering wordt beëindigd indien appellant en zijn echtgenote geen gevolg geven aan dit verzoek. Appellant heeft bij brief van 9 februari 2011 aan de DWI geantwoord dat hij de bus voor € 1.750,- van zijn broer heeft gekocht, die deze vanuit Duitsland had ingevoerd. Hij heeft daarvoor een aanbetaling gedaan van € 1.000,-. Het restantbedrag mag hij in maandelijkse termijnen afbetalen.
1.6.
Bij brief van 18 februari 2011 heeft de DWI appellant en zijn echtgenote nogmaals verzocht om uiterlijk 25 februari 2011 een taxatierapport en/of aankoopbewijs te overleggen, met de toevoeging dat bij gebreke van een reactie of medewerking de uitkering wordt beëindigd.
1.7.
Na het verstrijken van deze termijn heeft een onbekende derde op 9 maart 2011 bij de DWI namens appellant telefonisch geïnformeerd naar het verloop van de aanvraag en gevraagd hoe appellant kan aangeven wat de 18 jaar oude auto heeft gekost. In reactie daarop heeft de medewerker van de DWI gesuggereerd aan de verkoper een brief te vragen waarin duidelijk staat dat deze de eigenaar was van de auto en wanneer en tegen welke prijs de auto aan appellant is verkocht, voorzien van een handtekening van de verkoper.
1.8.
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college de bijstand per 3 februari 2011 ingetrokken omdat appellant en zijn echtgenote onvoldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek van het college, zodat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.9.
Bij besluit van 20 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 4 februari 2011 en 15 maart 2011 ongegrond verklaard. Ten aanzien van het besluit van 24 maart 2011 is daarbij vermeld dat de bijstand is ingetrokken omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft overgelegd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat de gevraagde gegevens niet van belang waren voor het recht op bijstand. De auto is bij import ten onrechte geregistreerd als een camper. De gewone versie van deze auto is bij die leeftijd en kilometerstand veel minder waard. Dit bedrag blijft ver onder de grens van de vermogensvrijlating. De intrekking van de bijstand is daarom ook bij afweging van belangen niet gerechtvaardigd. Hij vraagt om vergoeding van zijn kosten met toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De opschorting van het recht op bijstand
4.1.
Het besluit van 4 februari 2011, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, berust op toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB. Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB kan het bestuursorgaan, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
4.2.
Het college kon de waarde van de auto noodzakelijk achten voor de vaststelling van het recht op bijstand. Appellant en zijn echtgenote hadden immers bij aanvang van de bijstand een negatief vermogen van € 3.697. Voorts had het college de bijstand van appellanten in 2010 een aantal keer met aanzienlijke bedragen verlaagd. Vanaf 3 december 2010 stond vervolgens op naam van de echtgenote van appellant een auto geregistreerd, waarvan de waarde bij raadpleging van de ANWB/BOVAG koerslijst niet bleek te achterhalen en de prijzen op internetsites uiteen liepen van € 5.000,- tot € 10.000,-. In verband daarmee kon de vraag rijzen hoe appellant en zijn echtgenote een dergelijke aankoop konden financieren. Derhalve mocht het college appellant en zijn echtgenote verzoeken om overlegging van een aankoopbewijs en/of taxatierapport van de bewuste auto. De waarde van de auto, zoals die kon blijken uit een aankoopbewijs of taxatierapport, was gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden onmiskenbaar van belang voor de verlening van bijstand. Het college heeft appellant en zijn echtgenote in verband met het overleggen van die gegevens niet een onredelijk korte termijn geboden. Het staat vast dat appellant en zijn echtgenote hebben nagelaten tijdig de door het college gevraagde gegevens over te leggen. Appellant en zijn echtgenote hebben niet aannemelijk gemaakt dat hun in dit opzicht geen verwijt valt te maken. Dit betekent dat het college op grond van artikel 54, eerste lid, van de WWB bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand vanaf 3 februari 2011, de dag waarop appellant en zijn echtgenote geen gevolg hebben gegeven aan het verzoek van het college tot het overleggen van de gevraagde gegevens.
De intrekking van de bijstand4.3. Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd was tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of deze heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dit het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken. Daarbij wordt aangetekend dat, gelet op het intrekkingsbesluit van
15 maart 2011, de maximum termijn van acht weken niet is overschreden.
4.4.
Vaststaat dat appellant en zijn echtgenote niet binnen de - bij brief van 18 februari 2011- tot en met 25 februari 2011 verlengde hersteltermijn de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Appellant heeft de koopovereenkomst van de betreffende auto, gedateerd 29 november 2010, eerst bij de hoorzitting op 31 maart 2011 overgelegd. Bij die hoorzitting heeft appellant ook verklaard dat hij niet bereid was een taxatierapport te laten opmaken als hij en niet de DWI de kosten moest betalen. Hij heeft overigens later verklaard dat hij de auto al op 24 februari 2011 had verkocht voor een prijs van € 2.500,-.
4.5.
Anders dan de gemachtigde van appellant ter zitting heeft aangevoerd was het college niet gehouden de hersteltermijn bij of naar aanleiding van het onder 1.6 genoemde telefoongesprek te verlengen. Dit gesprek vond immers pas plaats na het verstrijken van de termijn op 25 februari 2011. Bovendien kan uit de weergave van dit gesprek in een telefoonrapport van 9 maart 2011 van een medewerker van de DWI niet worden afgeleid dat de onbekende derde heeft verzocht om verlenging van een hersteltermijn na opschorting nu die medewerker de vraag verstaan heeft als verband houdende met een aanvraag.
4.6.
Appellant heeft aangevoerd dat de gevraagde gegevens niet van belang konden zijn voor het recht op bijstand. Het ging namelijk niet om een Volkswagen California Camper maar om een Volkswagen Multivan, waarvan de waarde volgens aan- en verkoopgegevens op internet veel minder bedroeg dan de waarde van een camper. Deze stelling ziet echter voorbij aan hetgeen onder 4.2 is overwogen. Het college heeft ter zitting terecht opgemerkt dat een aankoopbewijs of taxatierapport, mede gelet op de veronderstelde negatieve vermogenspositie van appellant en zijn echtgenote, wel degelijk relevant was en een aanknopingspunt had kunnen vormen voor nader onderzoek. Het onderzoek van het college was immers niet gericht op de vraag of het vermogen van appellant en zijn echtgenote door het bezit van de auto de grens van het bescheiden vrij te laten vermogen overschreed, maar hoe zij, met de beperkte middelen die hen in de voorafgaande periode ter beschikking hadden gestaan, de aankoop hadden bewerkstelligd. De omstandigheid dat appellant bij de voornoemde brief van
9 februari 2011 nadere informatie heeft verstrekt over de aankoop van de auto leidt niet tot het oordeel dat het gaat om gegevens die niet (meer) van belang zijn voor het recht op bijstand. Die brief kan immers niet worden gelijkgesteld met een aankoopbewijs of taxatierapport.
4.7.
Appellant heeft bij de hoorzitting van 31 maart 2011 wel een aankoopbewijs van
29 november 2010 overgelegd. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt in beginsel geen betekenis toe aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaarfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellant aannemelijk zou hebben gemaakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij en zijn echtgenote redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn hebben kunnen verstrekken. Niet valt echter in te zien waarom appellant, die reeds ten tijde van de hersteltermijn in het bezit was van het aankoopbewijs van 29 november 2010, dit stuk niet tijdig heeft overgelegd.
4.8.
Bij die stand van zaken is niet meer van belang of, zoals appellant heeft aangevoerd, de auto bij import door de RDW onjuist is geregistreerd als camper. Ook indien de auto, in afwijking van de aanduiding van de klasse van het voertuig en zijn opbouw volgens de tot de gedingstukken behorende Zulassungsbescheinigung Teil II, gedateerd 21 november 2005, geen camper zou zijn, zou het onder 4.2 en 4.6 genoemde onderzoek het opvragen van de onder 1.3 genoemde gegevens kunnen rechtvaardigen.
4.9.
Wat in 4.6 tot en met 4.8 is overwogen brengt mee dat het college bij afweging van alle betrokken belangen niet behoefde af te zien van uitoefening van de bevoegdheid tot intrekking van bijstand op de grond dat, zoals appellant betoogt, de gevraagde gegevens nauwelijks van belang waren voor het recht op bijstand vanwege de lage waarde van de auto.
4.10.
Hetgeen onder 4.2 en 4.4 tot en met 4.9 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling tot vergoeding van schade bestaat onder deze omstandigheden geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Sahin

HD