ECLI:NL:CRVB:2013:2234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Opschorting en intrekking van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan onderzoek
In deze zaak gaat het om de opschorting en intrekking van de bijstand van appellant en zijn echtgenote door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellant ontving sinds 28 november 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In 2010 heeft het college de bijstand meerdere keren verlaagd. Bij een onderzoek van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) bleek dat er een auto op naam van de echtgenote van appellant stond geregistreerd, wat aanleiding gaf tot het verzoek om aanvullende gegevens over de aanschaf van deze auto. Appellant en zijn echtgenote hebben echter niet tijdig de gevraagde informatie verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken van de DWI. Hierdoor heeft het college de bijstand per 3 februari 2011 opgeschort en later ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de gevraagde gegevens niet relevant waren voor het recht op bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college terecht heeft gehandeld. De waarde van de auto was van belang voor de beoordeling van het recht op bijstand, vooral gezien de financiële situatie van appellant en zijn echtgenote. De Raad concludeert dat appellant en zijn echtgenote onvoldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.