ECLI:NL:CRVB:2013:2230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12-1903 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-in behandeling name van een aanvraag om bijstand op basis van onvoldoende verstrekte informatie

In deze zaak heeft appellante op 20 mei 2009 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat appellante niet alle gevraagde informatie had verstrekt. Op 7 maart 2011 diende appellante een nieuwe aanvraag in, maar ook deze werd niet in behandeling genomen omdat zij niet voldeed aan de informatieverplichtingen. Het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage verzocht appellante om aanvullende gegevens, maar zij voldeed niet aan deze verzoeken. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep tegen het besluit van het college ongegrond, omdat appellante onvoldoende bewijs had geleverd van haar financiële situatie en de herkomst van haar inkomsten. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep enkel de gronden herhaalde die zij eerder had aangevoerd, zonder nieuwe argumenten te presenteren die het oordeel van de rechtbank konden ondermijnen. De Raad concludeerde dat het college terecht de aanvraag om bijstand niet in behandeling had genomen, omdat appellante niet de benodigde informatie had verstrekt. De beslissing van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen was rechtmatig en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 oktober 2013.

Uitspraak

12/1903 WWB
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
22 februari 2012, 11/6658 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 12/4549 WWB, plaatsgevonden op
6 augustus 2013. Voor appellante is verschenen mr. Kuijper. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de zitting zijn de zaken gesplist. In de gevoegde zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 20 mei 2009 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat appellante de voor de beoordeling van het recht op bijstand gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
1.2.
Op 7 maart 2011 heeft appellante een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend. Bij brief van 9 maart 2011 heeft het college haar verzocht uiterlijk 23 maart 2011 nadere gegevens in te leveren. Daarbij heeft het college meegedeeld dat, indien de gevraagde gegevens niet binnen die termijn in bezit zijn, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Appellante heeft bij brief van 16 maart 2011 deels die nadere gegevens overgelegd. Bij brief van
17 maart 2011 heeft het college appellante uitgenodigd voor een gesprek op 23 maart 2011 en haar daarbij verzocht nadere gegevens mee te nemen. Daaraan heeft het college toegevoegd dat, indien zij zonder bericht niet op 23 maart 2011 verschijnt, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Op 23 maart 2011 is appellante verschenen, maar zij heeft niet alle bij brief van 17 maart 2011 gevraagde gegevens overgelegd. Voorts heeft zij geweigerd de eveneens bij brief van 17 maart 2011 gevraagde inzage te verlenen in haar bankrekeningen via internet.
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2011 heeft het college met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellante de aanvraag niet in behandeling genomen omdat appellante niet alle gevraagde informatie heeft verstrekt.
1.4.
Bij besluit van 11 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 maart 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu appellante voorafgaande aan de aanvraag van bijstand sinds januari 2010 geen inkomsten heeft genoten en hoge uitgaven heeft gehad, het van belang was te weten waarvan zij heeft geleefd in verband met de beoordeling of zij ten tijde in geding in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Appellante heeft die gegevens, ofschoon het college dit tweemaal (bij brieven van 9 maart 2011 en 17 maart 2011) heeft verzocht, in onvoldoende mate verstrekt en met name geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat derden sinds januari 2010 in haar levensonderhoud hebben voorzien. Dat appellante op 23 maart 2011 zou zijn toegezegd dat zij nog de mogelijkheid zou hebben aanvullende gegevens over de bekostiging van haar levensonderhoud en de studie van haar zoon te overleggen is de rechtbank niet gebleken. Overigens was het college daartoe ook niet gehouden, gelet op de twee voornoemde schriftelijke verzoeken. Aan de pas in de bezwaarfase door appellante verstrekte nadere gegevens komt bij de toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb geen betekenis toe. Voorts gaat het niet om gegevens waarover appellante redelijkerwijs niet de beschikking heeft kunnen krijgen. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat appellante ook geen volledig inzicht heeft willen verschaffen in haar ING-rekening over de bijschrijving van € 55.657,- in de periode van 1 april 2009 tot en met 31 mei 2009, ondanks herhaalde verzoeken hiertoe. Ten aanzien van het standpunt van appellante dat bij haar onduidelijkheid of verwarring zou zijn ontstaan over de nog te verstrekken informatie over haar ING-rekening, heeft de rechtbank geoordeeld dat de brief van 9 maart 2011 voldoende duidelijk is te achten. Derhalve was het college bevoegd de aanvraag om bijstand buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht is enkel een herhaling van de gronden van het beroep. Dit biedt geen aanknopingspunten om het oordeel van de rechtbank voor onjuist te houden en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen niet te onderschrijven.
4.2.
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering

HD