ECLI:NL:CRVB:2013:2228

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12-991 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor voormalig alleenstaande ouders

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag voor voormalig alleenstaande ouders. Appellante, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand, had haar aanvraag ingediend na de herziening van haar bijstandsnorm, die plaatsvond toen haar jongste kind 18 jaar werd. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de aanvullende toeslag zoals vastgelegd in het gemeentelijke beleid.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de toepassing van het beleid in haar geval onredelijk is. De Raad heeft echter geoordeeld dat het beleid van het college moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, wat betekent dat de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet heeft betwist dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het beleid van het college.

De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013.

Uitspraak

12/991 WWB
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
27 december 2011, 11/2319 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 27 mei 2009 is het inwonende jongste kind van appellante 18 jaar geworden. In verband hiermee is de bijstand van appellante met ingang van die datum herzien naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 20%. De toeslag is met ingang van september 2010 beëindigd.
1.2.
Op 7 juli (lees: februari) 2011 heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de vorm van een toeslag voor voormalig alleenstaande ouders. Bij besluit van 15 maart 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op grond dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor de aanvullende toeslag, als neergelegd in het gemeentelijke beleid.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat toepassing van het beleid, gelet op de ratio van de regeling, in haar geval onredelijk is.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht voorop gesteld dat het beleid van het college met betrekking tot deze toeslag moet worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak (CRvB 12 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BR2509) betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt beschouwd, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op een consistente wijze wordt toegepast. De vraag of buitenwettelijk beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat, of het beleid onredelijk is, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht is daarom niet aan de orde.
4.2.
Appellante heeft niet betwist dat het bestreden besluit in overeenstemming is met het door het college gehanteerde beleid. Uit het onder 4.1 genoemde toetsingskader volgt dat niet kan worden getreden in de beoordeling van de vraag of de toepassing van het beleid in het geval van appellante onredelijk is. Dit betekent dat de grond van appellante hierover niet kan slagen.
4.3.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.J.M. Crombach

QH