ECLI:NL:CRVB:2013:2225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting door de appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellante ontving sinds 6 januari 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een onderzoek naar steunfraude is gebleken dat appellante tot 1 april 2010 de eigenaresse was van een restaurant, maar zij heeft dit niet gemeld aan het college. In plaats daarvan heeft zij met valse documenten het college doen geloven dat zij het restaurant per 1 februari 2010 had verkocht. Het college heeft daarop besloten de bijstand over de periode van 6 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij niet als zelfstandig ondernemer kan worden aangemerkt en dat zij haar consulent op de hoogte had gesteld van het feit dat zij een restaurant op haar naam had staan. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij tot 1 april 2010 nog eigenaresse was van het restaurant. De Raad heeft vastgesteld dat deze informatie van invloed kan zijn op het recht op bijstand en dat appellante opzettelijk heeft verzwegen dat zij nog eigenaresse was. De vraag of appellante als zelfstandige kan worden aangemerkt, was niet relevant voor de beoordeling van de schending van de inlichtingenverplichting.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten rechtmatig zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.