ECLI:NL:CRVB:2013:2220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12-3685 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar na de 18e verjaardag van haar jongste kind op 3 augustus 2010, heeft het Drechtstedenbestuur de bijstand herzien naar de norm voor een alleenstaande. Dit leidde tot een te veel ontvangen bijstandsbedrag over de periode van 3 augustus 2010 tot 1 mei 2011. Het bestuur heeft besloten om het teveel betaalde bedrag van € 3040,- te verrekenen met een nabetaling van bijzondere bijstand in de vorm van een garantietoeslag van € 738,56. Hierdoor resteerde er een bedrag van € 2.301,47 aan teveel betaalde bijstand, dat het bestuur niet terugvorderde omdat appellante redelijkerwijs niet kon weten dat zij te veel bijstand ontving.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. In hoger beroep werd enkel de vraag behandeld of het bestuur de nog te betalen garantietoeslag terecht had verrekend met de teveel betaalde bijstand. Appellante voerde aan dat het bestuur, door af te zien van terugvordering, ook niet bevoegd was tot verrekening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het bestuur bevoegd was tot deze verrekening, omdat de besluitvorming over de garantietoeslag en de normwijziging binnen hetzelfde kader viel. De Raad bevestigde dat het verrekenen van de garantietoeslag met de teveel betaalde bijstand geen onevenredige uitkomst voor appellante opleverde, aangezien zij nog steeds een voordeel behield ten opzichte van haar wettelijke aanspraak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3685 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 15 juni 2012, 12/167 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het Drechtstedenbestuur (bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.A. Fijma, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 25 juni 2013, waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het bestuur de bijstand van appellante met ingang van 3 augustus 2010 herzien naar de norm voor een alleenstaande omdat haar (jongste) kind op die datum 18 jaar was geworden. Als gevolg daarvan heeft appellante over de periode van 3 augustus 2010 tot 1 mei 2011 teveel bijstand ontvangen. Het college heeft het teveel betaalde niet teruggevorderd, omdat appellante redelijkerwijs niet kon weten dat zij te veel bijstand ontving. Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft het bestuur de teveel betaalde uitkering van € 3040,- verrekend met een nabetaling aan appellante van bijzondere bijstand in de vorm van een garantietoeslag ten bedrage van € 738,56 over die periode, zodat een bedrag van
€ 2.301,47 aan teveel betaalde bijstand resteert. Het bestuur heeft besloten dit resterende bedrag niet terug te vorderen, omdat appellante niet redelijkerwijs had kunnen weten dat zij teveel bijstand ontving.
1.3.
Bij besluit van 25 januari 2012 (bestreden besluit) heeft het bestuur het bezwaar tegen het besluit van 24 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich op de hierna te bespreken grond tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep ligt enkel ter beoordeling voor of het college de nog te betalen garantietoeslag terecht heeft verrekend met de teveel betaalde bijstand over de periode van
3 augustus 2010 tot en met 1 mei 2011.
4.2.
Appellante heeft (ook) in hoger beroep aangevoerd dat indien door het bestuur wordt afgezien van terugvordering omdat appellante niet redelijkerwijs had kunnen weten dat zij teveel bijstand ontving, het bestuur ook niet meer tot verrekening bevoegd is.
4.3.
Met het besluit van 24 oktober 2011 is het bestuur deels teruggekomen van het besluit van 13 oktober 2011, in die zin dat het bestuur alsnog een garantietoeslag waarop appellante over de in geding zijnde periode recht had, heeft verrekend met de teveel betaalde bijstand in verband met de herziening van de norm voor een alleenstaande ouder naar de norm voor een alleenstaande. Anders dan appellante meent, was het bestuur in dit geval bevoegd tot deze verrekening en daarmee inzoverre terug te komen van zijn eerdere besluit van 13 oktober 2011. Voor dit oordeel is het volgende van belang. In de eerste plaats is de tijd die is gelegen tussen 13 oktober 2011 en 24 oktober 2011 kort. In de tweede plaats valt de besluitvorming over de garantietoeslag binnen hetzelfde kader als de besluitvorming over de normwijziging. Immers de normwijziging ziet op het verlagen van de norm in verband met het meerderjarig worden van het jongste kind van appellante, de garantietoeslag is bedoeld om de daaruit voortvloeiende inkomensachteruitgang van appellante op te vangen. Als appellante de teveel betaalde bijstand niet behoeft terug te betalen en de garantietoeslag ontvangt, geniet zij een niet beoogd voordeel. Het verrekenen van de garantietoeslag met de teveel betaalde bijstand levert in dit geval dan ook geen onevenredige uitkomst op voor appellante, temeer omdat appellante in elk geval nog een voordeel behoudt ten opzichte van waar zij wettelijk aanspraak op maakt.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
-bevestigt de aangevallen uitspraak;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) B. Rikhof

HD