ECLI:NL:CRVB:2013:2219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
11-6716 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op basis van onvolledige inlichtingen en twijfel over woonsituatie

In deze zaak heeft appellante op 19 april 2011 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Na een gesprek en een huisbezoek op 20 april 2011, heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 3 mei 2011 de aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de bevindingen van het huisbezoek en het feit dat appellante onvolledige inlichtingen had verstrekt. Het college concludeerde dat er twijfel bestond over de woonsituatie van appellante, die niet kon worden weggenomen door de door haar verstrekte informatie.

Appellante heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 10 juni 2011. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep tegen dit besluit op 4 oktober 2011 ongegrond verklaard. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank niet had gereageerd op haar argument dat de feitelijke woonsituatie niet correct was vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de onderzoeksbevindingen van het college voldoende grondslag boden voor de conclusie dat appellante niet alleen woonde. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichting om volledige en juiste informatie te verstrekken, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/6716 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2011, 11/3084 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.C. Lala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Appellante is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 19 april 2011 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand. Op 20 april 2011 heeft appellante stukken ingediend en is een gesprek met haar gevoerd op het kantoor van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden op het woonadres van appellante. Vervolgens heeft op 21 april 2011 nogmaals een gesprek plaatsgevonden. De resultaten van het onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapportage 3 mei 2011, zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 3 mei 2011 de aanvraag om bijstand van appellante af te wijzen.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2011 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd dat appellante onvolledige inlichtingen heeft verstrekt waardoor haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat de rechtbank geen antwoord heeft gegeven op de vraag of de feitelijke woonsituatie vastgesteld had kunnen worden. De uit het onderzoek voortvloeiende bevindingen van het college stroken met haar verklaringen over onder meer de aanwezigheid van de bij het huisbezoek aangetroffen goederen en de inhoud van de koelkast. Aan het onzorgvuldig uitgevoerde huisbezoek kan niet de conclusie verbonden worden dat haar woon- en leefsituatie niet kan worden vastgesteld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 19 april 2011 tot en met 3 mei 2011.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren en zonodig te verifiëren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling van het recht op bijstand is de woon- en leefsituatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De onderzoeksbevindingen bieden een toereikende grondslag voor het standpunt van het college dat twijfel bestaat of appellante alleen woont en dat appellante er niet in is geslaagd die twijfel weg te nemen. Appellante heeft voorafgaand aan het huisbezoek onder meer verklaard dat zij alleen woonde en dat er enkel vlees in haar koelkast lag. Tijdens het huisbezoek is echter geconstateerd dat de koelkast was gevuld met verse producten. Verder werden bij het huisbezoek in de woning onder meer een herenkostuum en verzorgingsproducten voor heren aangetroffen. Ten aanzien van de aanwezigheid van deze artikelen in haar woning heeft appellante tijdens en na het huisbezoek geen eenduidige verklaringen afgelegd. Daarnaast is in de woning een map met cd’s aangetroffen waarvan de inhoud niet strookte met de verklaringen die appellante daarover had afgelegd. Geen grond bestaat om aan te nemen dat het huisbezoek niet met de nodige zorgvuldigheid is uitgevoerd.
4.4.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) P.J.M. Crombach

HD