ECLI:NL:CRVB:2013:2218
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van bijstand aan appellante, die sinds 4 oktober 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand per 28 juni 2011 ingetrokken, omdat de woonsituatie van appellante onduidelijk was en zij haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
De Raad heeft vastgesteld dat het college op basis van een onderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellante, dat onder andere een huisbezoek op 9 juni 2011 omvatte, tot de conclusie is gekomen dat appellante niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar woonsituatie. Tijdens het huisbezoek werd geconstateerd dat de woning van appellante een onbewoonde indruk maakte, wat werd bevestigd door de bevindingen van de handhavingsspecialisten. Appellante heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek aan de woning van haar moeder, wat het college als een schending van haar medewerkingsverplichting heeft aangemerkt.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woonsituatie van appellante onduidelijk is en dat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad heeft het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in de proceskosten.