ECLI:NL:CRVB:2013:2209
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van het recht op toeslag en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De appellant, die een partnertoeslag ontving, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn recht op toeslag en de terugvordering van een bedrag van € 7.974,90 door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De herziening was gebaseerd op het feit dat het inkomen van de kleinzoon van de appellant was veranderd, wat de Svb had vastgesteld. De Raad had eerder op 25 januari 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de Svb terecht de toeslag had beëindigd, omdat de appellant niet de gevraagde inkomensgegevens had verstrekt. De Svb had vervolgens op 7 en 8 maart 2013 besluiten genomen om het tijdvak van de herziening te beperken en het bedrag van de terugvordering te verlagen. De appellant voerde aan dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, onder andere vanwege zijn financiële situatie en gezondheidsproblemen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet had aangetoond dat er onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen waren door de terugvordering. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, verklaarde het beroep tegen het besluit van 30 maart 2010 gegrond, maar verklaarde het beroep tegen de besluiten van 7 en 8 maart 2013 ongegrond. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.888,- en moest de Svb het griffierecht van € 152,- vergoeden.