ECLI:NL:CRVB:2013:2195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aflossingscapaciteit in het kader van de AOW en het vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aflossingscapaciteit van appellante in het kader van de terugvordering van onverschuldigd betaald pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had in 2006 een bedrag van € 2.357,85 aan appellante teruggevorderd, wat in maandelijkse termijnen van haar AOW-pensioen werd verrekend. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar dit werd ongegrond verklaard. In 2011 heeft de Svb vastgesteld dat de aflossingscapaciteit van appellante op € 49,50 per maand was, wat leidde tot een bestreden besluit dat ook door de rechtbank werd bevestigd.
Appellante stelde in hoger beroep dat zij voldeed aan de voorwaarden van artikel 24, tweede lid, van de AOW om van verdere terugvordering af te zien. De Raad overwoog echter dat, om aan deze voorwaarden te voldoen, er enige aflossing van de vordering gedurende vijf jaar moet zijn geweest. Aangezien de aflossingscapaciteit gedurende deze periode op nihil was vastgesteld, kon appellante niet aan deze voorwaarde voldoen. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen waren gedaan door de Svb die gerechtvaardigde verwachtingen bij appellante hadden gewekt.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2013, waarbij de Raad geen aanleiding zag voor een veroordeling in de proceskosten.