ECLI:NL:CRVB:2013:2148

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13-2355 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug ongegrond heeft verklaard. Appellanten, die bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) hebben aangevraagd, stelden dat zij recht hadden op bijstand met terugwerkende kracht naar een datum vóór hun officiële aanvraag. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellanten zich op 13 december 2011 hebben gemeld voor bijstand, maar dat zij geen bijzondere omstandigheden hebben aangetoond die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat er geen bewijs is dat appellanten zich eerder dan 13 december 2011 hebben gemeld, ondanks hun beweringen dat zij in de periode van 1 september 2011 tot en met 12 december 2011 contact hebben gehad met hun contactpersoon bij de sociale dienst. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de bijstand niet eerder kan ingaan dan de datum van de aanvraag. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/2355 WWB, 13/2356 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 maart 2013, 12/2392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 12/638 WWB, 12/639 WWB, 13/2357 WWB, 13/2358 WWB, 13/2359 WWB en 13/2360 WWB, plaatsgevonden op 9 juli 2013. Alleen appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Bent. Het dagelijks bestuur heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst. In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 13 december 2011 hebben appellanten zich gemeld om bijstand aan te vragen op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben vervolgens op 16 januari 2012 de aanvraag om bijstand ingediend. Op het aanvraagformulier hebben appellanten
13 december 2011 als gewenste ingangsdatum opgegeven.
1.2.
Bij besluit van 8 maart 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 juni 2012 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur aan appellanten met ingang van 13 december 2011 bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden. Aan het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat appellanten zich eerder dan 13 december 2011 hebben gemeld als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de WWB. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de ingangsdatum eerder zou moeten worden gesteld, is niet gebleken.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellanten stellen dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Gedurende de periode van 1 september 2011 tot en met 12 december 2011 heeft appellant herhaaldelijk contact gehad met zijn contactpersoon de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. In die periode was het dagelijks bestuur ook bekend met de persoonlijke situatie waarin appellanten verkeerden. Daarmee stellen appellanten genoegzaam blijk te hebben gegeven van hun intentie om zich te melden.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Niet is gebleken van de intentie van appellanten om zich eerder dan 13 december 2011 voor bijstand te melden. Dat er gedurende de periode van
1 september 2011 tot en met 12 december 2011 contacten zijn geweest tussen appellant en zijn contactpersoon en dat het dagelijks bestuur op de hoogte was van de persoonlijke situatie van appellanten, is daarvoor, anders dan appellanten menen, onvoldoende. Die contacten hadden betrekking op het verschaffen van inlichtingen in het kader van een onderzoek naar een bedrijfsauto en een aanhanger die op naam van appellant stonden. De rechtbank heeft daarom terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de bijstand met ingang van een datum gelegen voor 13 december 2011 had moeten worden toegekend.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) T.A. Meijering

HD