ECLI:NL:CRVB:2013:2079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2013
Publicatiedatum
16 oktober 2013
Zaaknummer
12-1513 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ouderdomspensioen AOW op basis van verzekeringsstatus

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die de aanvraag van appellant voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had afgewezen. Appellant, geboren op 30 december 1938, had in november 2010 verzocht om toekenning van een AOW-pensioen, waarbij hij stelde dat hij van 1971 tot eind 1973 in Nederland had gewoond en gewerkt. Ter ondersteuning van zijn aanvraag overhandigde hij een openbaar vervoersabonnement als bewijs van zijn verblijf in Nederland.

De Svb heeft echter informatie ingewonnen bij de gemeente Amsterdam, waaruit bleek dat appellant niet bekend was in het bevolkingsregister. Ondanks zijn verzoek om AOW-pensioen en de door hem verstrekte informatie, heeft appellant geen bewijs kunnen leveren van zijn verblijf of werk in Nederland gedurende de gestelde periode. De Svb heeft zijn aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van bewijs dat appellant verzekerd was onder de AOW.

De rechtbank Amsterdam heeft de beslissing van de Svb in een eerdere uitspraak bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellant niet heeft aangetoond dat hij in de relevante periode in Nederland heeft gewoond of gewerkt. De Raad concludeerde dat de Svb terecht had besloten dat appellant geen recht had op AOW-pensioen, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken betreffende sociale zekerheidsrechten.

Uitspraak

12/1513 AOW
Datum uitspraak: 16 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 februari 2012, 11/4517 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren 30 december 1938, heeft de Svb in november 2010 verzocht om aan hem een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toe te kennen. Op het aanvraagformulier om een AOW-pensioen heeft appellant aangegeven dat hij van 1971 tot eind 1973 bij een stomerij te Amsterdam heeft gewerkt. Voorts heeft appellant ter ondersteuning van zijn stelling dat hij in voormelde periode in Nederland heeft gewoond een afschrift van een openbaar vervoersabonnement overgelegd.
1.2. De Svb heeft vervolgens informatie ingewonnen over het gestelde verblijf van appellant hier te lande bij de gemeente Amsterdam. Verder heeft de Svb aan appellant meer informatie gevraagd over zijn werkzaamheden. De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat appellant niet bekend is in het bevolkingsregister. Appellant heeft geen nadere bewijsstukken over zijn arbeidsverleden ingebracht.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2011 heeft de Svb geweigerd aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de AOW toe te kennen, omdat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest ingevolge die wet.
1.4. Naar aanleiding van het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft de Svb nog nadere inlichtingen ingewonnen bij de stichting Bedrijfspensioenfonds Textielreiniging, de gestelde ex-werkgever van appellant en is in het systeem van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters gekeken of appellant daarin voorkomt. Deze onderzoeken hebben niet geleid tot enige informatie omtrent werkzaamheden of verblijf van appellant hier te lande.
1.5. Bij beslissing op bezwaar van 20 juli 2011 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat niet is gebleken dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW, zodat de Svb terecht heeft beslist dat appellant geen recht heeft op een AOW-pensioen. Dat aan appellant op 22 juli 2011 een sofinummer is toegekend betekent niet dat hij in de periode van 1971 tot 1973 in Nederland heeft gewoond dan wel gewerkt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat hij van 1971 tot 1973 in Nederland werkzaam is geweest.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of appellant gedurende enig tijdvak verzekerd is geweest ingevolge de AOW op de grond dat hij in Nederland heeft gewoond - en toen ingezetene is geweest in de zin van artikel 3 van de AOW - of hier te lande heeft gewerkt en ter zake daarvan aan de loonbelasting onderworpen is geweest.
4.2.
Appellant heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij in enig tijdvak van 1971 tot 1973 in Nederland heeft gewoond en/of gewerkt. Daarbij wordt erop gewezen dat appellant geen gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt van werkzaamheden hier te lande of waaruit afgeleid kan worden dat appellant toen naar de omstandigheden beoordeeld een duurzame band van persoonlijke aard had met Nederland. De Svb heeft op grond van de door appellant verstrekte summiere gegevens geprobeerd meer informatie te verkrijgen bij het pensioenfonds, de gemeente Amsterdam, de gestelde ex-werkgever en het bevolkingsregister van de Rijksinspectie, maar deze pogingen hebben niet geleid tot gegevens welke de gestelde werkzaamheden en het gestelde verblijf hier te lande kunnen bevestigen.
4.3.
Derhalve wordt geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat appellant gedurende enig tijdvak ingezetene is geweest van Nederland, dan wel ter zake van hier te lande verrichte arbeid in dienstbetrekking onderworpen is geweest aan de loonbelasting.
4.4.
Uit de overwegingen 4.2 en 4.3 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2013.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) K.E. Haan
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip kring van verzekerden.

JL