ECLI:NL:CRVB:2013:2045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand in verband met inschrijving zoon in de GBA
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van 's-Gravenhage. Appellant ontvangt sinds 21 oktober 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In juni 2010 heeft appellant aan het college doorgegeven dat zijn zoon, geboren in 1983, niet meer bij hem woont. Echter, uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) blijkt dat de zoon van 14 oktober 2009 tot 18 juni 2010 op het adres van appellant was ingeschreven. Het college heeft op 29 september 2010 besloten om de bijstand van appellant over de periode van 14 oktober 2009 tot en met 31 mei 2010 te herzien en € 983,72 aan te veel ontvangen bijstand terug te vorderen. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar het college handhaafde zijn standpunt dat de inschrijving van de zoon op het adres van appellant met toestemming van de ouders heeft plaatsgevonden, wat leidde tot een verlaging van de bijstandsuitkering met 10%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de inschrijving van de zoon op het adres van appellant aannemelijk is gemaakt. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand te herzien en de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Appellant heeft geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd tegen de terugvordering. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.