ECLI:NL:CRVB:2013:2038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
12-1286 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om terug te komen van besluit inzake terugvordering bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De appellant, vertegenwoordigd door mr. C.J. van Woerden, had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. Dit besluit betrof de terugvordering van een bedrag van € 87.473,05 aan bijstandsverlening, die was verleend aan een medebewoner van appellant, [naam S.], over een periode van bijna negen jaar. Het college had de terugvordering gebaseerd op hoofdelijke aansprakelijkheid, omdat [naam S.] zonder mededeling aan het college een gezamenlijke huishouding voerde met appellant, waardoor zij ten onrechte bijstand ontving naar de norm voor alleenstaanden.

De Raad heeft vastgesteld dat het college het verzoek van appellant om terug te komen op het besluit van 11 december 2008 had afgewezen, omdat er geen sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant had aangevoerd dat hij was vrijgesproken door de politierechter ter zake van valsheid in geschrifte en opzetheling, en dat dit een nieuw gegeven was dat gevolgen diende te hebben voor de bestuursrechter.

De Raad oordeelde dat, hoewel de vrijspraak op zichzelf als nieuw gegeven kan worden beschouwd, dit niet voldeed aan de criteria van artikel 4:6 van de Awb. De Raad benadrukte dat de bestuursrechter niet gebonden is aan de oordelen van de strafrechter, aangezien er in deze procedures andere rechtsvragen en procesrechten aan de orde zijn. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om het verzoek van appellant af te wijzen en dat er geen reden was om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik had kunnen maken.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

12/1286 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
3 februari 2012, 11/2237 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woerden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Blom.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 11 december 2008 heeft het college op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid van appellant mede van hem een bedrag van € 87.473,05 aan kosten van bijstand teruggevorderd. Dat bedrag heeft betrekking op aan [naam S.]([naam S.]) verleende bijstand over de periode van 20 april 2000 tot 1 november 2008. Aan die terugvordering ligt ten grondslag dat [naam S.] over die periode, zonder daarvan aan het college mededeling te doen, een gezamenlijke huishouding voerde met appellant als gevolg waarvan zij in die periode ten onrechte bijstand heeft ontvangen naar de norm voor een alleenstaande (ouder).
1.2.
Bij besluit van 29 april 2009 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 11 december 2008 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.3.
Op 20 juni 2011 heeft appellant het college verzocht van het besluit van 11 december 2008 terug te komen op grond van de omstandigheid dat de politierechter appellant van de hem ten laste gelegde valsheid in geschrifte en opzetheling heeft vrijgesproken.
1.4.
Bij besluit van 23 juni 2011 heeft het college dat verzoek afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die een terugkomen van het besluit tot herziening en terugvordering rechtvaardigen.
1.5.
Bij besluit van 5 oktober 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 23 juni 2011 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat hij door de politierechter is vrijgesproken ter zake van valsheid in geschrifte en opzetheling en dat dit een nieuw gegeven is waaraan de bestuursrechter gevolgen dient te verbinden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2.
Appellant heeft zijn verzoek gebaseerd op de door hem overgelegde gegevens met betrekking tot een tegen hem ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van valsheid in geschrifte en opzetheling. Daaruit blijkt dat de politierechter van de rechtbank
Zwolle-Lelystad volgens de aantekening mondeling vonnis van 5 oktober 2010 tot het oordeel is gekomen dat het appellant ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is en dat appellant daarom wordt vrijgesproken. Dit vonnis verschaft geen inzicht in de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak is de bestuursrechter in de vaststelling van en het oordeel over het hem voorgelegde geschil in het algemeen niet gebonden aan hetgeen door de strafrechter is geoordeeld, te minder nu in een dergelijke procedure een andere rechtsvraag voorligt en een ander procesrecht van toepassing is.
4.4.
Hoewel de uitkomst van de strafrechtelijke procedure tegen appellant op zichzelf wel als nieuw gegeven kan worden beschouwd, is er geen sprake van een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Het college was dan ook bevoegd het verzoek om terug te komen van het besluit van 29 april 2009 af te wijzen met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.T.P. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2013.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.T.P. Pot

HD