ECLI:NL:CRVB:2013:2037
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting zonder bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Rotterdam, op 31 maart 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor kosten van woninginrichting. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage op 28 april 2011, met de motivering dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en uit het inkomen of vermogen dienen te worden voldaan. Na een heroverweging op 5 oktober 2011, waarbij een gift voor baby-woonpakket en babykleding werd toegekend, bleef de afwijzing voor de overige inrichtingskosten staan. Het college verklaarde het bezwaar tegen deze besluiten ongegrond op 7 oktober 2011.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft in een eerdere uitspraak op 29 februari 2012 het beroep van appellante gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het college had nagelaten de kosten in bezwaar te vergoeden. Appellante ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij zij stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de algemene regel rechtvaardigden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 oktober 2013 behandeld. De Raad oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om te reserveren voor de inrichtingskosten, ondanks haar zwangerschap en de kleine woning. De Raad bevestigde dat de kosten van woninginrichting geen uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, zoals bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.