ECLI:NL:CRVB:2013:2028

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
12-1811 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, A. te B., had hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had zijn uitkering in 2007 ingetrokken gekregen omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% was. In 2010 meldde hij een verslechtering van zijn gezondheid en verzocht hij om herziening van zijn uitkering, maar het Uwv wees dit verzoek af, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.

De rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de herziening van het besluit van 7 juni 2007 rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat de appellant niet had voldaan aan de eisen van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat nieuwe feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld bij een herzieningsverzoek. De Raad concludeerde dat de eerdere beslissing van het Uwv om de uitkering niet te herzien, terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is van belang voor de toepassing van de regels omtrent herziening van besluiten in het bestuursrecht, en bevestigt dat nieuwe argumenten op zichzelf niet voldoende zijn om als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te worden aangemerkt. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek van de appellant afgewezen.

Uitspraak

12/1811 WAO
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
16 februari 2012, 11/2363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B.] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.G.W. van Wees, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Namens appellant is verschenen mr. Van Wees. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse 45 tot 55%, met ingang van 8 augustus 2007 ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
2.1.
Appellant heeft op 23 maart 2010 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd.
2.2.
Bij besluit van 9 november 2010 heeft het Uwv het verzoek om herziening van de
WAO-uitkering afgewezen, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellant sinds 2007 niet is toegenomen en hij onverminderd geschikt is voor de maatgevende functie.
2.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hiertoe aangevoerd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn die voor het Uwv aanleiding zouden moeten zijn om terug te komen op het besluit van 7 juni 2007.
2.4.
Bij besluit van 13 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in de gestelde nieuwe feiten en omstandigheden geen aanleiding gezien om het besluit van 7 juni 2007 te herzien.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat in beroep alleen de weigering om terug te komen op het besluit van
7 juni 2007 voorligt. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat uit hetgeen appellant heeft gesteld en onderbouwd, niet kan worden afgeleid dat bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2007 meer beperkingen hadden moeten worden vastgesteld dan destijds door het Uwv zijn aangenomen. De brieven van cardioloog Derksen van 9 juni 2010 en 27 april 2011, die in de bezwaarprocedure zijn betrokken, leiden niet tot de conclusie dat er objectief medisch gezien een nieuwe verklaring is voor de (mate van) klachten van appellant, zodat geen sprake is van een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.
In hoger beroep heeft appellant zijn gronden in beroep herhaald. Bij appellant is gebleken dat hij, veel meer dan de norm, last heeft gehad van het medicijn Metoprolol. Dit heeft bij appellant gezorgd voor ruim tien jaar lang ernstige hartkloppingen die leidden tot ernstige vermoeidheidsklachten. Nadat hij was gestopt met het gebruik van Metoprolol zijn de klachten verdwenen. Het besluit van 7 juni 2007 moet worden herzien, omdat appellant vanwege vermoeidheid, ontstaan door een hevige reactie op medicijnen, niet in staat was om te werken.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 7 juni 2007 in rechte vaststaat.
5.2.
Aan de orde is de toepassing van artikel 4:6 van de Awb. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
5.3.
Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd een verzoek van de belanghebbende om van een eerder ambtshalve genomen besluit terug te komen, inhoudelijk te behandelen en daarbij de oorspronkelijke beslissing - al dan niet in volle omvang - te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Awb staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid een eerdere beslissing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsing zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijnen voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had moeten vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
5.4.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad verwijst in dit verband naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak, maakt deze tot de zijne en voegt hieraan nog het volgende toe.
5.5.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 4:6 van de Awb volgt dat nieuwe argumenten op zichzelf onvoldoende zijn om als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aangemerkt te worden. Op zichzelf, daar uit deze totstandkomingsgeschiedenis ook volgt dat daarmee niet is gezegd dat nieuwe argumenten niet kunnen steunen op nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Ter onderbouwing van zijn standpunt, dat zijn (ernstige) vermoeidheidsklachten op datum in geding (8 augustus 2007) werden veroorzaakt door het gebruik van het medicijn Metoprolol, heeft appellant verwezen naar brieven van cardioloog Derksen van 9 juni 2010 en
27 april 2011. Deze brieven, en ook de hierin gegeven bevindingen van de cardioloog, dateren echter van ruim na de datum in geding. Uit de brieven blijkt ook dat deze cardioloog appellant niet heeft gezien in de periode van 2005 tot 2010. Bovendien volgt uit de brief van
27 april 2011 dat de cardioloog is afgegaan op het verhaal van appellant en, zoals de gemachtigde van appellant ter zitting heeft bevestigd, niet heeft onderzocht of er daadwerkelijk een oorzakelijk verband bestond tussen de vermoeidheidsklachten van appellant en het gebruik van het medicijn Metoprolol. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesproken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en heeft appellant niet voldaan aan de in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb gestelde eis deze te vermelden. Het Uwv was bevoegd het verzoek af te wijzen onder verwijzing naar het besluit van 7 juni 2007.
5.6.
Uit hetgeen onder 5.4 en 5.5 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
IvR