ECLI:NL:CRVB:2013:2003

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-1330 WWB-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand wegens gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse zorg

Op 24 september 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de intrekking van bijstand aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellante in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2010 een gemeenschappelijke huishouding voerde met [B.] en dit niet had gemeld bij het college. De rechtbank had eerder de uitspraak van het college bevestigd, waarbij het college de gemaakte kosten van ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 18.695,72 van appellante terugvorderde.

Tijdens de zitting is appellante niet verschenen, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. P.C. van der Voorn. De Centrale Raad heeft de verklaringen van appellante en [B.] in het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand beoordeeld. Beide partijen gaven aan dat zij kosten deelden en elkaar hielpen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank had terecht deze verklaringen als doorslaggevend beschouwd.

Appellante voerde aan dat het college af moest zien van invordering vanwege haar lage inkomen en de vangnetfunctie van de bijstand. De Centrale Raad oordeelde echter dat de regels omtrent de beslagvrije voet bescherming bieden aan de schuldenaar en dat de terugvordering van bijstand niet in strijd was met het vangnetkarakter van de bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

12/1330 WWB-PV
Datum uitspraak: 24 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 januari 2012, 11/3096 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (het college)
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: A.C. Oomkens
Ter zitting is namens het college verschenen mr. P.C. van der Voorn. Appellante is, met bericht, niet verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Bij besluit van 18 mei 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, de bijstand van appellante over de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2010 (te beoordelen periode) ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante in die periode een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd met [B.] en hiervan geen melding bij het college heeft gemaakt. Het college heeft de gemaakte kosten van ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 18.695,72 van appellante teruggevorderd. Bij besluit van 16 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college dit besluit gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat geen sprake is van wederzijdse zorg. Zij zorgde voor [B.], die zij als dakloze in huis had genomen; hij zorgde niet voor haar. Echter, in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand hebben twee sociaal rechercheurs, in dienst van de gemeente Utrecht, appellante en [B.] verhoord. [B.] heeft verklaard dat hij en appellante kosten deelden en dingen voor elkaar betaalden. Als hij wat geld had dan betaalde hij wat voor de huur of legde het op tafel, zodat appellante er ook van kon pakken. Appellante heeft verklaard dat [B.] af en toe de afwas deed, zij voor [B.] de was deed, dat [B.] weleens de boodschappen betaalde en dat het salaris van [B.] op haar rekening werd gestort. De rechtbank heeft terecht doorslaggevende betekenis toegekend aan deze verklaringen. Daaruit volgt immers dat tussen appellante en [B.] een zekere financiële verstrengeling bestond en dat [B.] ook voor appellante zorgde, zodat in de te beoordelen periode sprake was van wederzijdse zorg.
Appellante heeft verder aangevoerd dat het college af moet zien van invordering gelet op de vangnetfunctie van de bijstand en haar lage inkomen. Dit betoog faalt. Bij terugvordering van bijstand, zoals hier, heeft de betrokkene als schuldenaar bescherming, of kan hij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van burgerlijk rechtsvordering. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat appellante weer bijstand ontvangt en dat daarvan € 56,- wordt ingehouden ter aflossing van de schuld. Dit is niet in strijd met het vangnetkarakter van de bijstand.
Daarom slaagt het hoger beroep niet.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gemeenschappelijke huishouding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.C. Oomkens (getekend) O.L.H.W.I. Korte
Voor eensluidend afschrift
De griffier van de
Centrale Raad van Beroep

RH