ECLI:NL:CRVB:2013:2003
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstand wegens gemeenschappelijke huishouding en wederzijdse zorg
Op 24 september 2013 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de intrekking van bijstand aan appellante door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellante in de periode van 1 juli 2009 tot en met 30 september 2010 een gemeenschappelijke huishouding voerde met [B.] en dit niet had gemeld bij het college. De rechtbank had eerder de uitspraak van het college bevestigd, waarbij het college de gemaakte kosten van ten onrechte verleende bijstand tot een bedrag van € 18.695,72 van appellante terugvorderde.
Tijdens de zitting is appellante niet verschenen, maar het college werd vertegenwoordigd door mr. P.C. van der Voorn. De Centrale Raad heeft de verklaringen van appellante en [B.] in het onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand beoordeeld. Beide partijen gaven aan dat zij kosten deelden en elkaar hielpen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank had terecht deze verklaringen als doorslaggevend beschouwd.
Appellante voerde aan dat het college af moest zien van invordering vanwege haar lage inkomen en de vangnetfunctie van de bijstand. De Centrale Raad oordeelde echter dat de regels omtrent de beslagvrije voet bescherming bieden aan de schuldenaar en dat de terugvordering van bijstand niet in strijd was met het vangnetkarakter van de bijstand. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.