ECLI:NL:CRVB:2013:1989

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-2399 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op een Wet WIA-uitkering na ziekte en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar recht op een Wet WIA-uitkering. Appellante, die zich op 4 november 2008 ziek meldde met longklachten en andere gezondheidsproblemen, had eerder een beslissing van het Uwv ontvangen waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering. De rechtbank Leeuwarden had in een eerdere uitspraak de medische en arbeidskundige grondslagen van dit besluit bevestigd.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en heeft aanvullende medische informatie overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht de medische grondslag van het bestreden besluit heeft bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet onjuist zijn en dat er geen aanleiding is voor een ander oordeel. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te raadplegen, aangezien appellante niet voldoende onderbouwd heeft aangetoond dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen.

De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 27 september 2013, waarbij de proceskosten niet zijn toegewezen.

Uitspraak

12/2399 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
15 maart 2012, 11/1149 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Nijenhuis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Nijenhuis heeft bij brief van 20 augustus 2012 een medisch stuk overgelegd. Hierop heeft het Uwv gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nijenhuis. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante was werkzaam als telefonisch helpdeskmedewerker toen zij zich met ingang van 4 november 2008 ziek meldde met longklachten. Daarnaast was sprake van rug-, nek- en schouderklachten, alsmede klachten van moeheid en psychische problematiek.
2.
Appellante is in het kader van de beoordeling van haar aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op 23 augustus 2010 onderzocht door een verzekeringsarts. In het rapport van 9 september 2010 heeft de verzekeringsarts vermeld dat de longproblematiek aanleiding geeft tot het aannemen van beperkingen op energetisch vlak en voor contact met stof, vocht en koude lucht. Verder zijn beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Nadat de verzekeringsarts de beperkingen van appellante heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden, waarbij werd vastgesteld dat bij functieduiding het loonverlies 26,59% was. Hierna stelde het Uwv bij besluit van 4 oktober 2010 vast dat voor appellante met ingang van 2 november 2010 geen recht was ontstaan op een Wet WIA-uitkering.
3. In de bezwaarprocedure heeft appellante medische stukken in geding gebracht, waaronder brieven van de longarts, van de radioloog, van de orthopedisch chirurg en van de manueel therapeut, alsmede de resultaten van een longfunctieonderzoek. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts desgevraagd informatie ontvangen van de anesthesioloog/pijnspecialist van 26 januari 2011 en van 14 februari 2011 en van de longarts van 27 januari 2011. Hierin heeft de bezwaarverzekeringsarts aanleiding gezien om in de FML van 11 maart 2011 enkele aanvullende beperkingen op te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens twee van de voorgehouden functies laten vervallen en het loonverlies berekend op 23,25%. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 oktober 2010 bij besluit van 5 april 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.1.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd, dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Ter onderbouwing van dat standpunt is aanvullende informatie van de anesthesioloog/pijnspecialist van 30 maart 2011 en een brief van reumatoloog
J.R.M. Griep-Wentink van 14 juni 2011 in geding gebracht. In laatstgenoemde brief is vermeld dat appellante lijdt aan een ernstige vorm van fibromyalgie en er aanwijzingen zijn voor het bestaan van reumatische artritis. De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapport van
1 augustus 2011 op de overgelegde stukken gereageerd.
4.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit bevestigd en in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen reden gezien anders te oordelen. Ook de arbeidskundige grondslag is bevestigd.
5.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat uit het door appellante beschreven dagverhaal en uit de informatie van de behandelende sector blijkt dat appellante verdergaand beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan. In dat verband heeft appellante een brief van reumatoloog H.A. Cats van 23 juli 2012 in geding gebracht. Verder heeft appellante aangegeven dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen. Tenslotte heeft appellante aangevoerd, dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - het stellen van een diagnose wel aanleiding kan geven om een of meer beperkingen aan te nemen. Aangevoerd is dat waar de rechtbank met verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 25 februari 2011, LJN BP6225, heeft geoordeeld dat het stellen van een diagnose niet dwingt tot het aannemen van verdergaande beperkingen, de rechtbank deze uitspraak onvolledig heeft geciteerd. Tenslotte heeft appellante de Raad ter zitting verzocht een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
6.1.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat in hoger beroep alleen gronden zijn ingediend tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad zal zich beperken tot dit punt van geschil.
6.2.
De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een andersluidend oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank. Met juistheid heeft de rechtbank tot uitgangspunt genomen dat enkel een gestelde diagnose als fibromyalgie niet dwingt tot het stellen van een of meer beperkingen. Deze diagnose kan hiertoe wel aanleiding geven, maar ook de Raad ziet in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen reden om de vaststelling van de beperkingen voor onjuist te houden. Het Uwv heeft ook voor de pijn- en psychische klachten diverse beperkingen aangenomen, onder andere op de aspecten voorspelbare werksituatie, deadlines, eigen gevoelens uiten, omgaan met conflicten en cliëntencontact. In de namens appellante overgelegde medische informatie heeft de rechtbank terecht geen reden gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante niet juist is ingeschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport van 1 augustus 2011 uitgebreid toegelicht op grond waarvan in die informatie geen aanleiding wordt gezien het ingenomen standpunt te herzien. Appellante heeft, ook nadat zij daartoe ter zitting uitdrukkelijk was uitgenodigd, niet nader kunnen toelichten uit welke passages in de brieven van de behandelaars zou blijken dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen of op grond waarvan een urenbeperking aangewezen zou zijn. Ten aanzien van de in hoger beroep overgelegde informatie van de reumatoloog wordt overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts er in zijn rapport van
5 oktober 2012 op heeft gewezen dat die brief in essentie een herhaling vormt van de eerder door die behandelaar in beroep overgelegde informatie. Er wordt geen aanleiding gezien aan de juistheid van dat standpunt te twijfelen. Wat betreft de longklachten wordt overwogen dat deze voor de (bezwaar)verzekeringsarts aanleiding zijn geweest een beperking in de FML op te nemen ten aanzien van stof, rook en koude. Verder is in verband met de hoestklachten een beperking aangenomen voor spreken. Niet valt in te zien dat daarmee de mogelijkheden voor appellante zijn overschat. Verder wordt ter zake van de beperkingen van het bewegingsapparaat geoordeeld, dat de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 11 maart 2011 diverse aanvullende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het dynamisch handelen. Appellante heeft niet nader onderbouwd in hoeverre de FML van 11 maart 2011 in dit opzicht niet juist zou zijn. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om de door het Uwv vastgestelde beperkingen onjuist te achten. Voor het instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijk deskundige wordt geen aanleiding gezien.
6.3. De overwegingen 6.1 en 6.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
IvR