In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die als leerkracht in het primair onderwijs werkte, was op 12 januari 2009 uitgevallen door hoofdpijn en duizeligheid. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding gezien om de cognitieve beperkingen van appellante aan te scherpen, ondanks haar klachten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat een urenbeperking noodzakelijk was. De bezwaararbeidsdeskundige had de functie schilder/behanger niet passend geacht, maar andere functies bleken wel geschikt voor appellante.
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 965,88. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de bijbehorende uitkeringen.