ECLI:NL:CRVB:2013:1988

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-1472 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die als leerkracht in het primair onderwijs werkte, was op 12 januari 2009 uitgevallen door hoofdpijn en duizeligheid. Het Uwv had vastgesteld dat zij recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts had geen aanleiding gezien om de cognitieve beperkingen van appellante aan te scherpen, ondanks haar klachten. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat een urenbeperking noodzakelijk was. De bezwaararbeidsdeskundige had de functie schilder/behanger niet passend geacht, maar andere functies bleken wel geschikt voor appellante.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 965,88. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid en de bijbehorende uitkeringen.

Uitspraak

12/1472 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
31 januari 2012, 11/2464 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Theunissen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is met hoofdpijn en klachten van duizeligheid op 12 januari 2009 uitgevallen voor haar werk als leerkracht in het primair onderwijs.
1.2. Bij besluit van 14 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 10 januari 2011 op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 37,12%, waardoor appellante is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 18 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank als volgt overwogen.
2.1.
Aan het bestreden besluit ligt een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van informatie van de huisarts, bedrijfsarts en revalidatiearts en van de bevindingen van het neuro-psychologisch onderzoek dat in opdracht van de revalidatiearts heeft plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft de bevindingen uit het neuro-psychologisch onderzoek overgenomen en aanvullende beperkingen opgenomen ten aanzien van werkzaamheden met een lager tempo waarbij de mogelijkheid moet bestaan om af en toe een korte pauze te nemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de beperkingen vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 mei 2011. Evenals de verzekeringsarts heeft ook de bezwaarverzekeringsarts geen aanknopingspunten gezien voor een urenbeperking. Niet is gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts nog andere relevante aspecten van de gezondheidstoestand heeft gemist dan wel onjuist in de FML van 4 mei 2011 heeft vertaald.
2.2.
Naar aanleiding van het door appellante in beroep ingezonden rapport van 28 juli 2011 van verzekeringsarts R.J. van den Oever heeft de bezwaararbeidsdeskundige een aantal nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd in 43,14%, waardoor de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80% ongewijzigd blijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gelet op de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige, in voldoende mate rekening is gehouden met de door de rechtbank onderschreven belastbaarheid van appellante en acht voldoende toegelicht dat appellante geschikt moet worden geacht voor de uiteindelijk geduide functies. Aangezien het Uwv door middel van een aanvullende functieduiding pas in beroep een afdoende arbeidskundige motivering heeft gegeven, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand gelaten.
3.
Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit. Appellante heeft haar in beroep aangevoerde standpunt herhaald dat uit het rapport van verzekeringsarts Van den Oever kan worden afgeleid dat zij ten onrechte in staat wordt geacht de aandacht gedurende minstens een half uur te richten op één informatiebron. Zij moet voorts kunnen recupereren naar behoefte, hetgeen niet mogelijk is in de geduide functies. De functie medewerker administratieve ondersteuning overschrijdt voorts de belastbaarheid van appellante, nu de laatste anderhalf uur van de dienst in deze functie extra druk is. Ten aanzien van de functie schilder/behanger heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij niet in staat is om op hoogte te werken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In reactie op het hoger beroep van appellante heeft de bezwaarverzekeringsarts in de brief van 2 april 2012 herhaald dat hij zich bij het aannemen van de beperkingen van appellante heeft laten leiden door de bevindingen van het neuro-psychologisch onderzoek en geen aanleiding heeft gezien tot aanscherping van de cognitieve beperkingen. De moeheid van appellante is niet echt te verklaren. Er is rekening gehouden met de belastende factoren en het uitgangspunt is dat hiernaast dan niet ook nog een urenbeperking noodzakelijk is. In verband met de duizeligheid van appellante dient werken op hoogte en anderszins gevaarlijke plaatsen evenwel te worden vermeden. De bezwaarverzekeringsarts heeft deze beperking alsnog neergelegd in de FML van 18 april 2012.
4.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak evenwel terecht geen aanknopingspunten gezien voor de stelling dat een urenbeperking dient te worden opgenomen in de FML. Ook in hoger beroep heeft appellante dit standpunt niet met medische gegevens onderbouwd. Haar verwijzing in dit verband naar het rapport van Van den Oever faalt reeds, omdat deze in zijn rapport zelf concludeert dat er geen formele indicatie is voor een urenbeperking. Ook het standpunt van appellante, dat in de FML onvoldoende rekening is gehouden met haar behoefte om te recupereren, heeft zij niet nader kunnen onderbouwen met medische gegevens. Zodoende is het Uwv bij zijn besluitvorming terecht uitgegaan van de beperkingen zoals deze voor appellante zijn vastgesteld in de FML van 18 april 2012.
4.3.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens de functie schilder/behanger niet langer passend geacht voor appellante vanwege het werken op hoogte op steigers. Wel acht hij appellante in staat andere door hem geduide functies te verrichten, hetgeen hij in zijn rapport van 25 april 2012 nader heeft toegelicht. De belasting ten aanzien van het vasthouden van de aandacht komt in de functie archiefmedewerker/medewerker bibliotheek niet meer dan een half uur voor. Steeds worden taken afgewisseld en onderbroken. De normaalwaarde van een half uur concentreren wordt niet overschreden. De Raad acht deze toelichting overtuigend. De bezwaararbeidsdeskundige komt tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt gewijzigd in 48,01%, hetgeen een arbeidsongeschiktheidsklasse oplevert van 35 tot 80%. De vastgestelde klasse wijzigt dus niet.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven en slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5.
Er is aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling in hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 965,88 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting; in totaal 2 punten x € 472,- en € 21,88 aan reiskosten) voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- vergoedt;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
IvR