ECLI:NL:CRVB:2013:1987

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-3992 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor maatgevende arbeid na ziekmelding vanuit WW

In deze zaak heeft appellante, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), zich ziek gemeld met knie- en polsklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na medisch onderzoek heeft het Uwv echter besloten dat appellante geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij niet meer ongeschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medische onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was en dat appellante terecht geschikt werd geacht voor de maatgevende arbeid.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat haar medische beperkingen zodanig zijn dat zij niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. In hoger beroep heeft zij een verklaring overgelegd van haar revalidatiearts, waarin wordt gesteld dat haar klachten zijn toegenomen en dat zij nieuwe klachten heeft ontwikkeld. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de eerdere beoordeling van de geschiktheid voor de maatgevende arbeid juist was. De Raad heeft vastgesteld dat de functies die in het kader van de WIA-beoordeling als passend zijn aangemerkt, medisch en arbeidskundig zijn goedgekeurd en dat het besluit van het Uwv, dat niet is aangevochten, rechtens onaantastbaar is geworden.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 september 2013.

Uitspraak

12/3992 ZW
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
15 juni 2012, 11/4206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.C.A. Elias-Boots, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. Elias-Boots heeft zich naderhand teruggetrokken als gemachtigde.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 13 maart 2009 uitgevallen voor haar werkzaamheden als champignonplukster wegens een kneuzing in de bovenrug en een polsbreuk beiderzijds als gevolg van een bedrijfsongeval. Per einde wachttijd is aan haar een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat zij geschikt werd geacht voor functies waarmee het inkomensverlies minder dan 35% bedroeg.
1.2. Met ingang van 20 mei 2011 heeft appellante zich vanuit een situatie dat zij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet (WW) ziek gemeld met knie- en polsklachten. Het Uwv heeft aan appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3. Na medisch onderzoek, waarbij informatie van de behandelend sector werd meegewogen, heeft het Uwv appellante bij besluit van 23 september 2011 meegedeeld dat zij met ingang van 26 september 2011 geen recht (meer) heeft op ziekengeld, omdat zij niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt is geacht voor de maatgevende arbeid. Het gaat daarbij om de in het kader van een WIA-beoordeling in 2011 voor haar geschikt geachte functies, waaronder de functie van monteur. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft appellante onderzocht en de medische beoordeling bevestigd. Bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 september 2011 ongegrond verklaard.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het Uwv heeft volgens de rechtbank op inzichtelijke en plausibele wijze gemotiveerd waarom appellante niet meer beperkt is dan aangenomen. Vastgesteld is dat appellante in beroep geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die haar standpunt onderbouwt. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in haar standpunt dat appellante, ondanks de aandoening van de arm, in staat kan worden geacht de functie van monteur te vervullen, omdat het - gelet op de aspecten tillen en dragen, alsmede frequent reiken - om lichte en weinig armbelastende werkzaamheden gaat en de functie voornamelijk zittend wordt uitgeoefend. Appellante is daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht met ingang van 26 september 2011 geschikt geacht voor de maatgevende arbeid.
4.
Appellante kan zich niet met de aangevallen uitspraak verenigen. Zij acht haar medische beperkingen zodanig dat zij niet in staat is de haar in het kader van de Wet WIA voorgehouden functies te vervullen. Ter nadere toelichting van dat standpunt heeft appellante in hoger beroep een verklaring overgelegd van revalidatiearts J.W.E. Verlouw van
11 juli 2012, waaruit blijkt dat de klachten zijn toegenomen en nieuwe klachten aan onderarm, schouder en nek zijn ontstaan. Voorts heeft appellante blijkens genoemde informatie psychische klachten ontwikkeld, waarvoor zij is doorverwezen naar een psycholoog. Tevens heeft appellante te kennen gegeven dat haar beheersing van de Nederlandse taal aan vervulling van de geduide functies in de weg staat.
5.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt, wanneer de verzekerde, na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor het oude werk en niet in enig werk heeft hervat, onder “zijn arbeid” in de zin van artikel 19 van de ZW verstaan gangbare arbeid, zoals nader geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering ingevolge de WIA in de vorm van een aantal geselecteerde functies. Daarbij is het voldoende indien de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van deze functies.
5.3.
Vooropgesteld wordt, dat bij de WIA-beoordeling in 2011 de geduide functies medisch en arbeidskundig als passend zijn aangemerkt en dat het daaraan ten grondslag liggende besluit, vanwege het niet aanwenden van rechtsmiddelen hiertegen, rechtens onaantastbaar is geworden. In deze ZW-beoordeling is alleen de medische geschiktheid op en na
26 september 2011 voor één van deze functies in geding. Arbeidskundige aspecten, waaronder ook de beheersing van de Nederlandse taal, dienen in beginsel buiten beschouwing te worden gelaten. Dit kan anders zijn indien het niet beheersen van de Nederlandse taal een medische oorzaak heeft. Dit is evenwel gesteld noch gebleken.
5.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om het medische onderzoek van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig te achten. Naast eigen onderzoek is rekening gehouden met de informatie van de behandelende sector, te weten met brieven van de huisarts en de orthopedisch chirurg. Verder is rekening gehouden met het medicijngebruik van appellante rond de datum in geding. Wat betreft de in overweging 4 vermelde brief van de revalidatiearts wordt overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts bij rapportage van 12 september 2012 in reactie hierop heeft opgemerkt dat de in die brief vermelde informatie reeds bekende gegevens bevat. Dit geldt niet voor de psychische problematiek. In dit verband heeft de bezwaarverzekeringsarts er echter op gewezen, dat verwijzing naar een psycholoog geruime tijd na de datum in geding heeft plaatsgevonden en daarom de ZW-beoordeling niet raakt. Er wordt geen aanleiding gezien het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts in deze niet te volgen.
6.
Uit de overwegingen 5.3 en 5.4 volgt dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van
16 november 2011 terecht ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
GdJ