ECLI:NL:CRVB:2013:1973

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
11-1729 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemer onder de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het geschil betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een werknemer op basis van de Wet WIA. De werknemer was in dienst bij appellante als in- en verkoper van motorfietsen en heeft zich in 2004 ziek gemeld. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering in 2005, heeft het Uwv vastgesteld dat de werknemer recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. In 2009 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid herbeoordeeld en vastgesteld op 35 tot 45%, waarbij de WGA-vervolguitkering op nihil werd gesteld in afwachting van jaarstukken van de werknemer. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer correct is uitgevoerd onder de Wet WIA. De Raad benadrukt dat de vraag of de werknemer eerder recht had op een WAO-uitkering niet ter beoordeling staat in deze procedure. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/1729 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
2 maart 2011, 10/4322 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]gevestigd te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R. Bentum, juridisch adviseur te Nijeveen, hoger beroep ingesteld.
Desgevraagd heeft[naam werknemer] (werknemer) meegedeeld niet als partij aan het geding te willen deelnemen.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante heeft Bentum gereageerd op het verweerschrift.
Het Uwv heeft, naar aanleiding van vragen van de Raad, nog een reactie toegezonden alsmede de drie daarin vermelde besluiten van 9 mei 2011.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde] en Bentum. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen mr. W. de Rooij - Bal.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.1.
Werknemer is op 2 juni 1992 in dienst getreden bij appellante als in- en verkoper van motorfietsen, tevens functioneel hoofd van de afdeling motorfietsen. Na in 2000 te zijn uitgevallen uit deze functie heeft hij in 2001 zijn werkzaamheden hervat in de voor hem aangepaste functie van verkoper/netwerkbeheerder. Werknemer heeft toen geen aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gedaan. Op 28 januari 2004 heeft werknemer zich ziek gemeld vanuit laatstgenoemde functie.
1.2.
Op 6 november 2005 heeft werknemer een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van
27 maart 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor werknemer met ingang van 25 januari 2006 op grond van de Wet WIA recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering en daarbij vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid 35 tot 80% was. Bij besluit van
16 april 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer met ingang van 25 juli 2008 recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Na een herbeoordeling heeft het Uvw bij besluit van 23 december 2009 de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer met ingang van 14 februari 2010 vastgesteld op 35 tot 45% en de WGA-vervolguitkering met ingang van 1 januari 2010 op nihil gesteld in afwachting van de jaarstukken over 2008 en 2009 van werknemer.
1.4.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 26 mei 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank overwogen dat voorligt de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer ingevolge de Wet WIA met ingang van 14 februari 2010 en niet de beoordeling van de ziekmelding van werknemer op 28 januari 2004. De vraag of aan werknemer met toepassing van de Amberbepaling van artikel 43a van de WAO mogelijk met ingang van 28 januari 2004 een WAO-uitkering had moeten zijn toegekend, staat in dit geding niet ter beoordeling.
3.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft appellante haar gronden beperkt tot het door haar primair ingenomen standpunt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer ten tijde van zijn uitval op 15 augustus 2001, op 28 januari 2004 en op 14 februari 2010 had dienen te herbeoordelen in het kader van de WAO.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het geschilpunt betreft, gelet op de verklaring namens appellante ter zitting, uitsluitend nog de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer terecht met toepassing van de Wet WIA is beoordeeld. De Raad zal zich beperken tot dit geschilpunt.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank deze vraag bevestigend beantwoord. De rechtbank heeft voorop gesteld dat voorligt de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer ingevolge de Wet WIA met ingang van 14 februari 2010. Vervolgens heeft zij met juistheid geoordeeld dat de vraag, of aan werknemer in 2004 een WAO-uitkering had moeten worden toegekend, buiten de omvang van dit geding valt. Het zelfde geldt voor de vraag, of de in rechte vaststaande besluiten van 27 maart 2006 en 16 april 2008, waarin voor werknemer rechten op grond van de Wet WIA zijn vastgesteld, dienen te worden herzien op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij deze stand van zaken heeft het Uwv bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van werknemer met ingang van 14 februari 2010 terecht de Wet WIA toegepast.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en E.J. Govaers en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2013.
(getekend) C.W.J. Schoor
(getekend) D. Heeremans

TM