ECLI:NL:CRVB:2013:1970
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de ontheffing van arbeidsverplichtingen voor een appellant en appellante, beiden woonachtig in Wassenaar, die jarenlang bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar had in 2005 appellante voor 24 maanden vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, maar verzuimde daarna een herbeoordeling uit te voeren. In 2012 werd appellant vrijgesteld van verplichtingen voor een periode van twee jaar, maar het college weigerde een permanente ontheffing te verlenen, ook niet in het geval van blijvende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarop zij in hoger beroep gingen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg ten onrechte als verwerende partij was aangemerkt, omdat het bestreden besluit op onjuiste wijze was ondertekend. De Raad concludeerde dat het college in deze zaak als partij moet worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de WWB geen mogelijkheid biedt voor een permanente ontheffing van arbeidsverplichtingen en dat de door het college gehanteerde termijn van maximaal twee jaar in overeenstemming is met de vaste gedragslijn. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellanten niet voldoende waren om van deze gedragslijn af te wijken.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep tegen het besluit van 28 juni 2012 werd ongegrond verklaard, en het college werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht. De Raad benadrukte het belang van periodieke herbeoordelingen voor de sociale activering van uitkeringsgerechtigden.