ECLI:NL:CRVB:2013:1947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2013
Publicatiedatum
4 oktober 2013
Zaaknummer
12-1121 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de minister om extra pensioenjaren in te kopen na ontslag van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Appellant, die tot 1 juli 2001 werkzaam was voor het Proefstation, heeft eervol ontslag gekregen en maakte gebruik van de FPU+ regeling. Hij verzocht om inkoop van twee extra pensioenjaren op basis van flankerend beleid, maar de minister weigerde dit, stellende dat het beleid niet op appellant van toepassing was. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. In 2009 verzocht appellant opnieuw om de extra pensioenopbouw, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen bevestigd dat er sprake was van een nieuw feit, maar dat dit niet leidde tot de verplichting voor de minister om de eerdere fout te herhalen. De Raad oordeelde dat de minister niet verplicht was om appellant alsnog de extra pensioenjaren toe te kennen, ondanks dat andere voormalige collega’s dit wel hadden gekregen zonder aanspraak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak werd gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van griffier S.K. Dekker, en werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2013.

Uitspraak

12/1121 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van
11 januari 2012, 11/2126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C.J.M. Scheen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Bent.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was tot 1 juli 2001 werkzaam voor het Proefstation [naam A.], later geheten [naam B.], van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Aan appellant is met ingang van 1 juli 2001 eervol ontslag verleend, waarbij appellant gebruik heeft gemaakt van de zogenoemde FPU+ regeling van het Ministerie van LNV. Hierbij is aan hem tevens een eenmalige toelage verstrekt van € 5.912,76 (fl. 13.030,-) bruto op grond van artikel 22 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en een stimuleringspremie ter hoogte van drie maandsalarissen, zijnde € 9.699,55 (fl. 21.375,-). Per 1 oktober 2001 zijn de medewerkers van het PPO door een reorganisatie overgegaan naar de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO).
1.2. Bij brief van 25 mei 2007 heeft appellant gesteld dat hij op grond van het flankerend beleid bij het ondernemingsplan DLO 1998-2000 inzake reorganisaties, fusies en divisie clustervorming (Nota flankerend beleid O.P van 3 augustus 1998, kenmerk DLO/983636) recht heeft op inkoop van twee extra pensioenjaren door zijn voormalige werkgever. Bij brief van 27 juli 2007 is van de zijde van de minister aan appellant meegedeeld dat dit flankerend beleid nooit op hem van toepassing is geweest, omdat hij nooit werkzaam is geweest bij DLO. Hiertegen heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij brief van 11 oktober 2007 is namens appellant verzocht alsnog te bewerkstelligen dat de extra opbouw van het pensioen over twee jaren gerealiseerd wordt. Bij brief van
14 december 2007 van de zijde van het Ministerie van LNV is het in de onder 1.2 genoemde brief van 27 juli 2007 weergegeven standpunt herhaald. Nadat het verzoek van appellant was opgevat als een verzoek terug te komen van het besluit van 27 juli 2007, is bij besluit van
18 september 2009 afwijzend op dit verzoek beslist. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 januari 2011.
2.
De rechtbank heeft het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Allereerst sluit de Raad zich aan bij hetgeen de rechtbank onder 3.1 heeft overwogen met betrekking tot de hier aan de orde zijnde terughoudende rechterlijke toetsing.
3.2.
Ten tijde van het verzoek van appellant van 11 oktober 2007 was sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu appellant pas later bekend is geworden met het feit dat een aantal voormalige collega’s wel in aanmerking zijn gebracht voor de bedoelde extra pensioeninkoop, zonder dat ze daarop aanspraak hadden. Dit betekent echter niet dat de hier bestreden gehandhaafde weigering om dit in het geval van appellant alsnog te doen in rechte geen stand houdt. Aan appellant is ontslag verleend met toepassing van de regeling van LNV, zoals deze toen gold. Dit is ook duidelijk vermeld in de briefwisseling met appellant en de aan hem verstrekte informatie uit die tijd. Hiernaast zijn nog de onder 1.1 vermelde aanvullende vergoedingen verstrekt. Appellant is ook nooit in dienst getreden van DLO. Dat in een aantal gevallen, zonder dat daartoe een aanspraak bestond, wel is overgegaan tot deze extra inkoop van pensioenjaren, kan er niet toe leiden dat de minister verplicht moet worden geacht deze fout in dit geval te herhalen.
4.
Gezien hetgeen onder 3.1 en 3.2 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5.
Voor een vergoeding in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD