ECLI:NL:CRVB:2013:1880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
12-4271 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de uitkering op grond van de WAO had ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op 16 februari 2011 minder dan 15% was. De Raad heeft vastgesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig en volledig was uitgevoerd. Er was voldoende rekening gehouden met de beperkte belastbaarheid van de rechterknie van appellant, die lijdt aan posttraumatische retropatellaire chondropathie. De psychische klachten van appellant gaven geen aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand niet adequaat was beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de beschikbare medische gegevens voldoende informatie boden om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende rekening gehouden met de belastbaarheid van appellant en de argumenten van appellant werden niet overtuigend geacht. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/4271 WAO
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 15 juni 2012, 11/3291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. V. Dolderman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en enkele rapporten ingezonden.
In reactie op het verweerschrift van het Uwv heeft mr. T.J. van der Torn, kantoorgenoot van mr. Dolderman, nadere stukken ingezonden.
Vervolgens heeft het Uwv een nadere reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Namens appellant is
mr. Van der Torn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 15 december 2010 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar de klasse 80 tot 100%, met ingang van 16 februari 2011 ingetrokken, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 14 september 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 15 december 2010, onder verwijzing naar de rapporten van bezwaarverzekeringsarts J.L.E. Tjon-A-Sam van 8 juli 2011 en van bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans van 14 september 2011, ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding aan appellant van griffierecht en proceskosten.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat de beschikbare medische gegevens geen aanleiding geven om het oordeel van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellant op
16 februari 2011 in twijfel te trekken. De rechtbank acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de medische beperkingen van appellant door het Uwv voldoende inzichtelijk en toereikend gemotiveerd.
2.2.
Met betrekking tot het arbeidskundige aspect van de beoordeling heeft de rechtbank aan het Uwv gevraagd een standpunt in te nemen over de vraag of de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 november 2010 op item 4.15.0 in de toelichting een verborgen beperking bevat. De gemachtigde van het Uwv heeft op deze vraag gereageerd op de zitting van 17 januari 2012 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige Gulmans van
16 januari 2012 overgelegd. Deze nadere toelichting heeft de rechtbank toereikend geacht. Met de arbeidskundige rapporten van 13 december 2010, 14 september 2011 en
16 januari 2012, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapporten en de voorliggende gegevens uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), acht de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de drie voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in de FML.
2.3.
Omdat het Uwv eerst in beroep voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geduide functies op alle aspecten voor appellant geschikt zijn, heeft de rechtbank redenen gezien het Uwv te veroordelen in de door appellant in beroep gemaakte proceskosten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting geantwoord dat het hoger beroep zich beperkt tot de medische grondslag van het bestreden besluit. Onder meer omdat appellant zich alleen kan voortbewegen met behulp van krukken en hij zijn rechterknie niet zonder pijn kan buigen, acht hij zich meer beperkt dan in de FML van 16 november 2010 is weergegeven. Voorts is naar zijn mening onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn standpunt zijn in hoger beroep een huisartsenjournaal van
18 december 2012 en een tweetal brieven van respectievelijk 14 december 2012 en
2 januari 2013 aan en van H.M.H.J. Meertens, psychiater werkzaam bij Altrecht geestelijke gezondheidszorg, ingezonden.
3.2.
In verweer heeft het Uwv een tweetal reacties ingezonden van de bezwaarverzekeringsarts van 15 november 2012 en van 1 februari 2013, alsmede van de bezwaararbeidsdeskundige van 19 november 2012.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Aan de eigen opvatting van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat hij daaraan gehecht wil zien.
4.2.
In het rapport van 15 november 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts nader toegelicht dat bij de beoordeling voldoende rekening is gehouden met een beperkte belastbaarheid van de rechterknie in verband met posttraumatische retropatellaire chondropathie en dat bekend was dat appellant bij het lopen van een stok gebruik maakt. Medisch gezien was er voor het lopen met een stok echter geen absolute indicatie, nu immers de hedendaagse opvatting is dat gewrichten normaal belast dienen te worden en dat de spierconditie negatief wordt beïnvloed bij onderbelasting van de spieren, in casu van de rechterbovenbeenspieren. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant terecht niet beperkt geacht op het item knielen of hurken, omdat niet gesteld kan worden dat hij in het geheel niet in staat is te knielen of te hurken.
4.3.
Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in de rapporten van 15 november 2012 en van
1 februari 2013 gereageerd op de stelling van appellant dat in de FML onvoldoende beperkingen zijn opgenomen in verband met de psychische problemen van appellant. Zij heeft opgemerkt dat de door de primaire verzekeringsarts ingeschakelde psychiater R.L. Leta op
10 februari 2010 een onderzoek heeft verricht en dat deze aantoonbaar kennis heeft genomen van de destijds meegestuurde informatie van Altrecht. Tegen de achtergrond van de onderzoeksbevindingen en de beargumenteerde conclusie van Leta, die voor haar inzichtelijk en plausibel zijn, heeft de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding gezien om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen dat er gezien het ontbreken van een psychiatrische stoornis in engere zin geen duidelijke beperkingen zijn aan te geven. Voorts heeft zij erop gewezen dat psychiater Meertens in de brief van 2 januari 2013 in feite aangeeft onder meer door taalproblemen geen adequate diagnose te kunnen stellen en dat op zijn minst gesteld kan worden dat Meertens eraan twijfelt of er geen secundaire ziektewinst bij appellant aan de orde is. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts de informatie van Meertens (in belangrijke mate) gebaseerd geacht op subjectieve gegevens in plaats van op geobjectiveerde onderzoeksbevindingen. Ook in het ingezonden huisartsenjournaal heeft zij geen aanleiding hoeven zien voor het aannemen van meer beperkingen.
4.4.
Uit het overwogene onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Tevens dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.P. Ketting
GdJ