ECLI:NL:CRVB:2013:1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2013
Publicatiedatum
27 september 2013
Zaaknummer
11-6916 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • K. Wentholt
  • B.W.N. de Waard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na auto-ongeluk met voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die na een auto-ongeluk op 5 mei 2007 op 20 juni 2008 ziek meldde met zowel fysieke als psychische klachten. Appellant diende op 15 maart 2010 een aanvraag in voor een uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv concludeerde op 11 mei 2010 dat appellant per 18 juni 2010 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 8 november 2010 bevestigd.

Appellant stelde in beroep dat zijn beperkingen te licht waren ingeschat en dat er een urenbeperking moest worden vastgesteld op basis van zijn psychische klachten, waaronder een depressieve stoornis en PTSS. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts onderschreef. De rechtbank oordeelde dat de medische gegevens geen aanleiding gaven om aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen en dat de geduide functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De Raad bevestigde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant en dat de geduide functies passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/6916 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
2 november 2011, 10/8815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.Z.U. Virágh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een bezwaarverzekeringsarts ingediend.
Namens appellant zijn nadere medische stukken in het geding gebracht, waar de bezwaarverzekeringsarts op heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Virágh. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als productiemedewerker, heeft zich na een auto-ongeluk op 5 mei 2007, op 20 juni 2008 ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Op
15 maart 2010 heeft appellant een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2. Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant per 18 juni 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Bij beslissing op bezwaar van 8 november 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen het besluit van 11 mei 2010 ongegrond verklaard.
2.
In beroep heeft appellant gesteld dat zijn beperkingen zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te licht zijn ingeschat. Hij wees erop dat de verzekeringsarts is uitgegaan van een whiplash associated disorder (WAD) en er in dat geval volgens het protocol WAD I/II een urenbeperking is aangewezen. Voorts heeft appellant gesteld dat zijn psychische problematiek, bestaande uit een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis (PTSS), reeds een urenbeperking rechtvaardigt. Daarbij heeft appellant gewezen op het door de verzekeringsarts weergegeven dagverhaal, waaruit volgens appellant een evident disfunctioneren in de thuissituatie blijkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant onder meer een verklaring van psycholoog S. Halusi en een expertiserapport van psychiater J.L.M. Schoutrop in het geding gebracht. Ten slotte heeft appellant aangevoerd dat de voor hem geduide functies niet geschikt zijn te achten en daarbij gewezen op de door hem ingebrachte rapporten van de medisch- en arbeidskundig adviseur.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.1. Met betrekking tot de psychische klachten van appellant heeft de rechtbank in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gezien om aan de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. Daarbij heeft de rechtbank doorslaggevende betekenis gehecht aan het expertiseverslag van Schoutrop, nu zijn bevindingen betreffende de diagnostiek overeenstemmen met de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts.
De rechtbank heeft daarbij vastgesteld dat Schoutrop geen aanwijzingen heeft gevonden voor een PTSS maar wel voor een pijnstoornis en dat in het verleden mogelijk sprake was van een depressie, maar deze sinds 2008 in remissie is gekomen. Met betrekking tot de verklaring van Halusi is de rechtbank - kort gezegd - van oordeel dat deze geen betrekking heeft op de datum in geding.
3.1.2. Ten aanzien van de medische urenbeperking heeft de rechtbank overwogen dat in het protocol WADI/II weliswaar een aandachtspunt is opgenomen voor arbeidstijden, maar dat dit niet maakt dat in alle voorkomende gevallen een urenbeperking is aangewezen omdat dit een individuele beoordeling vergt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd dat de medische gegevens geen aanleiding geven tot het stellen van een urenbeperking. De rechtbank ziet in de enkele opmerking in het rapport van Schoutrop dat een beperking in arbeidsuren voor de hand liggend is, geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat Schouten vanuit zijn expertise als psychiater niet nader heeft onderbouwd waarom een urenbeperking voor de hand liggend is.
3.2.
De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat het Uwv de geduide functies op goede gronden heeft gebruikt voor de schatting. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies het opleidingsniveau van appellant niet overschrijden. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal de functies niet kan vervullen, heeft de rechtbank overwogen dat niet is kunnen blijken dat appellant deze bekwaamheid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet kan verwerven. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn aanvullend rapport de medische geschiktheid van appellant voor de functies voldoende heeft gemotiveerd, ook wat betreft het maken van hoofdbewegingen.
4.
In hoger beroep heeft appellant zijn beroepsgronden zoals weergeven onder 2 in essentie herhaald. Appellant blijft van mening dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn neergelegd in de FML. In zoverre kan hij zich dan ook niet verenigen met de aangevallen uitspraak. Hij heeft benadrukt dat hij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking, waarbij hij er op heeft gewezen dat Schoutrop in zijn rapport wel tot een urenbeperking is gekomen. Gelet op dat rapport moet hij eveneens beperkt worden geacht op de items aandacht en concentratie en omgaan met conflicten.
5.
De Raad overweegt als volgt.
5.1.
In hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, is geen aanleiding gelegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, worden onderschreven. De Raad voegt daar nog aan toe dat hij zich kan verenigen met het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 9 augustus 2011, waarin deze gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom het rapport van Schoutrop geen basis oplevert voor een urenbeperking ten gevolge van zijn psychische problematiek. De bezwaarverzekeringsarts heeft er onder meer op gewezen dat Schoutrop, omdat een definitieve uitspraak over de belastbaarheid in uren niet op zijn vakgebied ligt, de indicatie voor een urenbeperking bij de verzekeringsarts laat liggen.
Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts er op gewezen dat een medische onderbouwing ontbreekt voor de stelling van Schoutrop dat een urenbeperking voor de hand ligt. Voor zover er in Schoutrops rapport al valt te lezen dat hij een urenbeperking noodzakelijk acht, is ook de Raad van oordeel dat zulks medisch niet is onderbouwd. Evenals de bezwaarverzekeringsarts acht de Raad daarbij niet zonder belang dat uit de medische gegevens, waaronder de verklaringen van GGZ Duin- en Bollenstreek van 26 januari 2010 en 29 september 2010, blijkt dat de depressieve stoornis van appellant na behandeling in remissie is gegaan. Met de nog ten tijde in geding bestaande matige ernstige depressieve stoornis heeft de (bezwaar)verzekeringsarts er in voldoende mate rekening gehouden door in de FML diverse beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. Daarom bestaat geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals appellant ter zitting heeft bepleit.
5.2.
Evenmin bestaat aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 5 november 2010 geconcludeerd dat appellant gezien de vastgestelde belastbaarheid en de geconstateerde belasting geschikt is te achten voor de geduide functies. Met betrekking tot de aspecten deadlines en productiepieken heeft de bezwaararbeidsdeskundige een overtuigende toelichting gegeven op de overschrijdingen in de functies productiemedewerker en roomattendant. Het enkele keren per jaar voorkomen van deadlines of productiepieken of het proberen te halen van een schema zijn niet aan te merken als veelvuldige deadlines of productiepieken als bedoel in de FML. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat gelet op artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit en de aard van de geduide functies, de gebrekkige taalbeheersing van het Nederlands niet aan de geschiktheid van de geselecteerde functies in de weg staat.
5.3.
Overwegingen 5.1 en 5.2 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij bestaat ten slotte geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en K. Wentholt en
B.W.N. de Waard als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) H.J. Dekker

QH