ECLI:NL:CRVB:2013:1873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
26 september 2013
Zaaknummer
12-1514 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de verzekering onder de Algemene Ouderdomswet voor appellante met betrekking tot de periode van 22 juli 1975 tot 21 april 1983

In deze zaak heeft appellante in december 2010 een pensioenoverzicht aangevraagd. Uit dit overzicht, gedateerd op 15 maart 2011, bleek dat appellante van 22 juli 1975 tot en met 21 april 1983 niet verzekerd was onder de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft haar standpunt gewijzigd, waardoor de feitelijke grondslag van het bestreden besluit voor de periode van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983 is komen te vervallen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante niet verzekerd was van 22 juli 1975 tot 18 augustus 1980. De Raad heeft geoordeeld dat appellante in deze periode geen duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had en dat zij niet als ingezetene kon worden beschouwd. De rechtbank 's-Hertogenbosch had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad heeft het bestreden besluit vernietigd voor de periode van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983. De Raad heeft het pensioenoverzicht van 15 maart 2011 herroepen voor deze periode, maar de eerdere vaststelling dat appellante niet verzekerd was van 22 juli 1975 tot 18 augustus 1980 is bevestigd. De Svb is niet veroordeeld in de proceskosten, omdat appellante bewijsstukken pas in hoger beroep heeft overgelegd, terwijl de Svb hier eerder om had verzocht.

Uitspraak

12/1514 AOW
Datum uitspraak: 26 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
6 februari 2012, 11/2305 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.L.B. Metz.
De Raad heeft het onderzoek vervolgens heropend.
Namens appellante heeft mr. A. van Unnik, jurist van Arag Rechtsbijstand, nieuwe stukken overgelegd.
De Svb heeft een gewijzigd standpunt ingenomen.
Partijen hebben toestemming verleend voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is geboren op 22 juli 1960 in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Appellante heeft in België gewoond vanaf 1964. Tot 1 juli 1980 heeft zij in België gestudeerd. Appellante is vanaf 2 mei 1983 ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Op 22 december 2010 heeft appellante een pensioenoverzicht aangevraagd. Bij een pensioenoverzicht van 15 maart 2011 is vastgesteld dat appellante van 22 juli 1975 tot en met 21 april 1983 niet verzekerd is geweest ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2. Het bezwaar van appellante tegen dit pensioenoverzicht is bij besluit van 17 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Geoordeeld is dat niet aannemelijk is dat appellante in de periode van 22 juli 1975 tot en met 21 april 1983 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had die maakt dat zij ingezetene was. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken dat appellante van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983 ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen.
3.
Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat zij in de periode in geding ingezetene was en in de periode van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983 in dienstbetrekking heeft gewerkt in een hotel te Geldrop.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Svb heeft, in reactie op het namens appellante bij brief van 23 april 2013 overgelegde getuigschrift van 17 oktober 1986, het standpunt ingenomen dat appellante over de periode vanaf 18 augustus 1980 moet worden geacht verzekerd te zijn geweest. Gelet daarop moet worden vastgesteld dat aan het bestreden besluit, voor zover het betreft de periode van
18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983, de feitelijke grondslag is komen te ontvallen. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak dienen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, te worden vernietigd voor zover deze de vaststelling dat appellante niet verzekerd is geweest over de periode van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983 betreffen. De Raad zal het pensioenoverzicht van 15 maart 2011 herroepen, voor zover daarbij is vastgesteld dat appellante over deze periode niet verzekerd is geweest.
4.2.
Beoordeeld dient verder nog te worden of terecht is vastgesteld dat appellante niet verzekerd is geweest van 22 juli 1975 tot 18 augustus 1980.
4.3.
Voor de van belang zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. In zijn arrest van 21 januari 2011, LJN BP1466, heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt erop aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland.
4.4.
Niet aannemelijk is dat appellante in de periode van 22 juli 1975 tot 18 augustus 1980 ingezetene van Nederland is geweest. In de eerste plaats is van belang dat appellante toen niet beschikte over een woonruimte in Nederland en nog bij haar ouders in België woonde. Daaraan doet niet af dat een huurwoning voor appellante (financieel) niet bereikbaar was. De intentie om definitief in Nederland te blijven is immers niet voldoende om ingezetenschap aan te nemen. Deze intentie dient te blijken uit objectief vast te stellen omstandigheden. Het namens appellante bij brief van 23 april 2013 overgelegde uittreksel uit de GBA van 19 april 2013 en de akte van levering van 27 september 2009 hebben geen betrekking op de woonsituatie van appellante vóór 18 augustus 1980. Van andere omstandigheden die zouden kunnen wijzen op een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland voorafgaand aan 18 augustus 1980 is niet gebleken.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 volgt dat terecht is vastgesteld dat appellante niet verzekerd is geweest van 22 juli 1975 tot 18 augustus 1980. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling van de Svb in de proceskosten van appellante bestaat geen aanleiding, nu appellante de bewijsstukken omtrent haar werk in Nederland eerst in hoger beroep heeft overgelegd, terwijl de Svb al voor het nemen van het primaire besluit daarom had verzocht en appellante die stukken toen ook had kunnen verkrijgen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover het betreft de vaststelling dat appellante niet verzekerd is geweest van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983;
  • vernietigt in zoverre het besluit van 17 juni 2011;
  • verklaart het beroep tegen dit besluit gegrond;
  • herroept het pensioenoverzicht van 15 maart 2011, voor zover daarbij is vastgesteld dat appellante van 18 augustus 1980 tot en met 21 april 1983 niet verzekerd is geweest;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
  • bepaalt dat de Svb aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
IvR