ECLI:NL:CRVB:2013:1813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2013
Publicatiedatum
20 september 2013
Zaaknummer
12-2104 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een WIA-uitkering toe te kennen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich op 13 februari 2006 ziek gemeld in verband met psychische klachten en verzocht om een uitkering per 9 december 2008. Het Uwv had eerder al geweigerd om een uitkering toe te kennen per 11 februari 2008, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit I gegrond verklaard, maar het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Appellante stelde dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd.

De Raad overweegt dat de verzekeringsartsen op basis van toereikend onderzoek hebben geconcludeerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die ten grondslag ligt aan de schatting per 11 februari 2008, ook geldig is voor de schatting per 9 december 2008. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat er geen toename van medische beperkingen is vastgesteld. Appellante heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die deze stelling onderbouwen. De Raad wijst erop dat de rechtbank discretionaire bevoegdheid heeft om al dan niet een deskundige te benoemen en dat er geen feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten.

Uitspraak

12/2104 WIA, 12/2106 WIA
Datum uitspraak: 20 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2012, 10/4184 en 11/2176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.C. Frissart-Kallenbach, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013. Partijen zijn daar niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten, omstandigheden en regelgeving verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en naar zijn tussenuitspraak van vandaag inzake het door appellante ingestelde hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA. Hier wordt volstaan met het volgende.
1.2. Op 13 februari 2006 heeft appellante zich in verband met psychische klachten ziek gemeld als medewerkster detachering voor 36 uur per week.
1.3. Bij besluit van 25 maart 2008 heeft het Uwv geweigerd om appellante per
11 februari 2008 - in aansluiting op de wachttijd van 104 weken - een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op de grond dat appellante per 11 februari 2008 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gehandhaafd tot in het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA.
1.4. Bij brief van 2 juni 2009 heeft appellante verzocht om haar per 9 december 2008 een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet WIA wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Op dit verzoek is door het Uwv afwijzend beslist bij besluit van 20 augustus 2009. Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 augustus 2009 heeft het Uwv bij besluit van 18 oktober 2010 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard. Daarbij is een schadevergoeding toegekend van € 500,- wegens een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in de bezwaarfase.
1.5. Appellante heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft het Uwv, gelet op een wijziging van standpunt in het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA, bij besluit van 21 april 2011 (bestreden besluit II) vastgesteld dat appellante per 9 december 2008 - evenals per
11 februari 2008 - recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering (LGU) die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Verder heeft het Uwv besloten om de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met de behandeling van haar bezwaar tot een bedrag van € 644,- te vergoeden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit I gegrond verkaard en dat besluit vernietigd. Daarbij is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van door appellante geleden renteschade, door appellante gemaakte proceskosten, en door appellante betaald griffierecht. Het beroep van appellante tegen bestreden besluit II heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Op het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen is door de rechtbank afwijzend beslist.
3.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Daarbij is gesteld dat ook bij bestreden besluit II de medische beperkingen van appellante zijn onderschat en dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante te boven gaat. In dit verband is verwezen naar wat appellante heeft aangevoerd in het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA. Verder is gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om in het onderhavige geding een deskundige te benoemen, aangezien de Raad daartoe wel aanleiding heeft gezien in het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank, dat van een toename van medische beperkingen per
9 december 2008 geen sprake is, wordt onderschreven. Verzekeringsarts M.M.H.N. van den Broek-Duijmelinck en bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté hebben in hun rapporten op basis van toereikend onderzoek inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), die ten grondslag ligt aan de schatting per 11 februari 2008, ook geldig is voor de schatting per 9 december 2008. De rechtbank heeft terecht hun conclusie gevolgd dat niet is gebleken dat de medische toestand van appellante sinds 11 februari 2008 wezenlijk is verslechterd. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat appellante per
9 december 2008 meer in aanmerking te nemen medische beperkingen heeft dan per
11 februari 2008.
4.2. De stelling van appellante dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om in het onderhavige geding een deskundige te benoemen, aangezien de Raad daartoe wel aanleiding heeft gezien in het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA, wordt verworpen. Ingevolge artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschikt de rechtbank evenals de Raad over een eigen discretionaire bevoegdheid om al dan niet een deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank om van die bevoegdheid geen gebruik te maken wordt in hoger beroep terughoudend getoetst. In het onderhavige geding is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de rechtbank in redelijkheid niet afwijzend heeft kunnen beslissen op het verzoek van appellante om een deskundige te benoemen.
4.3. Indien er in een geval als het onderhavige niet blijkt van een toename van de medische beperkingen die ten grondslag liggen aan een al toegekende LGU, is een herhaalde reguliere toetsing van arbeidskundige aspecten niet nodig. Volledigheidshalve wordt ter zake slechts herinnerd aan wat overwogen is in de tussenuitspraak van vandaag op het hoger beroep dat is geregistreerd onder kenmerk 09/5274 WIA, 11/1991 WIA en 11/4601 WIA.
4.4.
Uit punt 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en E.E.V. Lenos en P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 september 2013.
(getekend) H.J. Simon
(getekend) G.J. van Gendt

TM