ECLI:NL:CRVB:2013:1785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
12-5190 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met schildklier- en concentratieklachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelde dat er geen reden was om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellante in twijfel te trekken. De rechtbank had vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante juist was. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kon vervullen. Ze verwees naar een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van een bedrijfsarts die haar standpunt ondersteunde.

De Raad concludeerde echter dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De rapporten van de bezwaarverzekeringsarts gaven een duidelijke onderbouwing van de vastgestelde belastbaarheid, en de Raad vond geen aanleiding om de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts te betwijfelen. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de belasting van de bij de schatting gebruikte functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/5190 WIA
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 augustus 2012, 12/1551 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]te [woonplaats](appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.E. Huitema, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingebracht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige toegezonden.
Namens appellante is nog een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huitema. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft laatstelijk gewerkt als postbezorgster. Zij heeft zich op
30 december 2009 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met schildklier- en concentratieklachten.
1.2. Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 28 december 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3. Bij besluit van 24 februari 2012 (bestreden besluit) is het door appellante tegen het besluit van 11 januari 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en volledig is geweest. De rechtbank heeft in hetgeen van de zijde van appellante, mede onder verwijzing naar in beroep in het geding gebrachte brieven van haar huisarts, internist, neuroloog en anesthesioloog, is aangevoerd, geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De rechtbank heeft overwogen dat de klachten van appellante die voortvloeien uit whiplash en fibromyalgie door het Uwv zijn beoordeeld en meegewogen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het Uwv dat er geen medische indicatie bestaat voor een duurbeperking. Het beroep dat appellante heeft gedaan op toekenning van huishoudelijk hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een ander oordeel over de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft daartoe, onder meer, overwogen dat die beoordeling een ander toetsingskader kent.
2.3. Ervan uitgaande dat het Uwv de beperkingen van appellante juist heeft vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2011, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat is om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.
Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat haar beperkingen zijn onderschat en dat zij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan vervullen. Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de door bedrijfsarts J.T. Noordsij, op haar verzoek, opgestelde FML van 25 september 2012 en naar het rapport van registerarbeidsdeskundige F.L. de Roo van 11 oktober 2012. Uit de FML van Noordsij blijkt naar de mening van appellante dat zij op tal van punten zwaarder beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen en dat er sprake is van een wisselende inzetbaarheid en forse energetische beperkingen, die aanleiding zouden moeten geven een duurbeperking aan te nemen van 4 uur per dag en 20 uur per week. De Roo heeft uitgaande van de FML van
25 september 2012 vastgesteld dat de geselecteerde functies niet passend zijn. Bij brief van
14 juni 2013 heeft appellante, in aanvulling op de door Noordsij vastgestelde FML, nog een op 25 september 2012 gedateerde verklaring van Noordsij ingezonden, waarin hij zijn visie op het medische beeld van appellante nader heeft toegelicht.
4.
De Raad komt tot een volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts met betrekking tot de gezondheidssituatie van appellante en de daaruit voor haar voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Met het rapport van de verzekeringsarts van 28 december 2011 en de rapporten van 23 februari 2012 en 7 mei 2012 van bezwaarverzekeringsarts P.J. Kruit is inzichtelijk onderbouwd hoe tot de vaststelling van de belastbaarheid van appellante is gekomen en waarom er op grond van de beschikbare medische gegevens van de behandelend sector geen aanleiding bestaat zwaardere beperkingen aan te nemen. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd, wordt daaraan nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Kruit heeft bij rapport van 10 december 2012 in reactie op de in hoger beroep ingebrachte FML van Noordsij te kennen gegeven dat deze FML geen aanleiding vormt terug te komen van de eigen conclusies omdat een FML niet los gezien kan worden van een onderliggende, voor de onderbouwing onontbeerlijke, medische rapportage. Een dergelijke medische rapportage bij de FML van Noordsij werd niet aangetroffen. Kruit wees erop dat aldus niet inzichtelijk is gemaakt op welke medische gronden Noordsij beperkingen aanneemt. Kruit volgt Noordsij ook niet in de door deze voorgestane duurbeperking en verwijst ter onderbouwing naar zijn, in beroep ingebrachte, rapport van 7 mei 2012. Hij wijst er voorts op dat ook onduidelijk is of de door Noordsij aangegeven beperkingen van toepassing zijn op de datum in geding of op datum onderzoek. De gemachtigde van het Uvw heeft ter zitting van de Raad gesteld dat de bij brief van 14 juni 2013 nader ingezonden verklaring van Noordsij van 25 september 2012 evenmin voorziet in een inzichtelijke objectief-medische onderbouwing van de belastbaarheid van appellante in de FML van 25 september 2012, nu ook deze verklaring geen verslag bevat van enig door hem verricht medisch onderzoek.
4.3.
De Raad heeft geen aanknopingspunten om deze beschouwingen van Kruit en de gemachtigde van het Uwv niet juist te achten. Nu een inzichtelijke en controleerbare onderbouwing voor de door Noordsij van toepassing geachte beperkingen ontbreekt, gaat de Raad daaraan voorbij. De Raad overweegt hierbij nog dat de nadere verklaring van Noordsij dat hij de FML heeft opgesteld na een huisbezoek op 25 september 2012, waarbij hij heeft vastgesteld dat het door appellante gepresenteerde beeld past bij fibromyalgie en hij op basis van zijn ervaringen als behandelend arts van fibromyalgiepatiënten de belastbaarheid van appellante heeft ingeschat, evenmin als een toereikende objectief-medische onderbouwing voor zijn conclusies kan dienen.
4.4.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting van de bij de schatting gebruikte functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Deze motivering is terug te vinden in de toelichting van de arbeidsdeskundige bij de in het zogenoemde Resultaat Functiebeoordeling verschenen signaleringen en in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 januari 2013. Aan het rapport van registerarbeidsdeskundige De Roo kan, nu dit voortbouwt op de FML van Noordsij, niet de betekenis gehecht worden die appellante daaraan toegekend wenst te zien.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van J.R. Baas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) J.R. Baas

EH