ECLI:NL:CRVB:2013:1708
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- M. Hillen
- R. van der Spoel
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van ouderdomspensioen en nabestaandenuitkering in het kader van gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van ouderdomspensioen en nabestaandenuitkering van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant ontving vanaf 1 mei 2006 AOW als ongehuwde, terwijl appellante, weduwe, vanaf 1 augustus 2005 tot en met 31 oktober 2009 een nabestaandenuitkering ontving en vanaf 1 november 2009 AOW. Na een melding dat appellanten samenwoonden, heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellanten vanaf 1 juli 2008 een gezamenlijke huishouding voerden, wat resulteerde in de herziening van de AOW naar gehuwdenpensioen en de terugvordering van te veel betaalde uitkeringen.
De rechtbank ’s-Gravenhage verklaarde de beroepen van appellanten tegen de besluiten van de Svb ongegrond. Appellanten gingen in hoger beroep, waarbij zij stelden dat de Svb ten onrechte had geconcludeerd dat zij een gezamenlijke huishouding voerden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de Svb terecht had gehandeld op basis van de onderzoeksresultaten, waaronder verklaringen van appellant en getuigen, die bevestigden dat appellant hoofdzakelijk bij appellante verbleef en dat er sprake was van wederzijdse zorg. De Raad benadrukte dat de beoordeling van een gezamenlijke huishouding op objectieve criteria moet plaatsvinden, waarbij persoonlijke motieven niet relevant zijn.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de Svb gerechtigd was om de uitkeringen te herzien en terug te vorderen. De hoger beroepen van appellanten werden afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 september 2013.