In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand voor advocaatkosten aan appellanten, die een verzoek hadden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal. De Raad had eerder, in een tussenuitspraak van 18 december 2012, het college opgedragen om een gebrek in het besluit van 25 augustus 2010 te herstellen. Het college heeft vervolgens op 18 januari 2013 een nader besluit genomen, waarin aan appellanten een bedrag van € 150,- aan bijzondere bijstand werd verleend. Dit bedrag was gebaseerd op gemeentelijk beleid en de omstandigheden van de zaak, waarbij zes van de acht toevoegingen voor bijzondere bijstand binnen de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag waren verleend.
De Raad oordeelde dat het nadere besluit niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellanten en dat het college bij de beoordeling van de subsidiaire grondslag het gemeentelijk beleid had moeten betrekken. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2010 gegrond, terwijl het beroep tegen het nadere besluit ongegrond werd verklaard. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 2.596,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door het college en de noodzaak om gemeentelijk beleid in acht te nemen bij de toekenning van bijzondere bijstand.