ECLI:NL:CRVB:2013:1698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
11-2483 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de aangevallen uitspraak inzake bijzondere bijstand voor advocaatkosten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De zaak betreft de toekenning van bijzondere bijstand voor advocaatkosten aan appellanten, die een verzoek hadden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal. De Raad had eerder, in een tussenuitspraak van 18 december 2012, het college opgedragen om een gebrek in het besluit van 25 augustus 2010 te herstellen. Het college heeft vervolgens op 18 januari 2013 een nader besluit genomen, waarin aan appellanten een bedrag van € 150,- aan bijzondere bijstand werd verleend. Dit bedrag was gebaseerd op gemeentelijk beleid en de omstandigheden van de zaak, waarbij zes van de acht toevoegingen voor bijzondere bijstand binnen de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag waren verleend.

De Raad oordeelde dat het nadere besluit niet volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellanten en dat het college bij de beoordeling van de subsidiaire grondslag het gemeentelijk beleid had moeten betrekken. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2010 gegrond, terwijl het beroep tegen het nadere besluit ongegrond werd verklaard. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die in totaal € 2.596,- bedroegen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van besluiten door het college en de noodzaak om gemeentelijk beleid in acht te nemen bij de toekenning van bijzondere bijstand.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/2483 WWB, 11/2484 WWB, 13/960 WWB, 13/961 WWB
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 maart 2011, 10/4364 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante](appellante) te Roosendaal
het college van burgemeester en wethouders van Roosendaal (college)
PROCESVERLOOP
Voor het procesverloop verwijst de Raad naar zijn tussenuitspraak van 18 december 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BZ3638 (tussenuitspraak). Bij die uitspraak heeft de Raad het college opgedragen om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 25 augustus 2010 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in de tussenuitspraak heeft overwogen.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 18 januari 2013 een besluit (nader besluit) genomen.
Bij brief van 4 februari 2013 hebben appellanten hun zienswijze over dat besluit naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:108 van de Awb, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.
Vervolgens heeft de Raad het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar de tussenuitspraak voor een uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, waarvan hij bij zijn beoordeling uitgaat. De Raad volstaat met het volgende.
2.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad - kort samengevat - geoordeeld dat de primaire grondslag van het bestreden besluit geen standhoudt. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad geoordeeld dat volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43, eerste lid, van de WWB in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen voor de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend, maar dat het college bij de beoordeling van deze grondslag het gemeentelijk beleid had dienen te betrekken. Het bestreden besluit ontbeert een draagkrachtige motivering ten aanzien van de subsidiaire grondslag. Het college is bij de tussenuitspraak opgedragen het geconstateerde gebrek te herstellen.
3.
Bij het nadere besluit heeft het college de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 17 juli 2009 gegrond verklaard en bepaald dat aan appellanten op grond van het gemeentelijk beleid een bedrag van € 150,- aan bijzondere bijstand voor advocaatkosten wordt verleend. Daartoe is overwogen dat zes van de acht toevoegingen, waarvoor appellanten bijzondere bijstand hebben gevraagd, verleend zijn binnen de twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag om bijzondere bijstand en deze gevraagde kosten voorts zijn aan te merken zijn als kruimelvoorziening in de zin van het gemeentelijk beleid.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij verwijst naar de overwegingen die hij in de tussenuitspraak heeft gegeven.
4.1.
Het nadere besluit van 18 januari 2013 wordt, nu daarmee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellanten, met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 6:24 van de Awb bij het geding in hoger betrokken.
4.2.
Volgens de zienswijze van appellanten geeft de inhoud van het nadere besluit geen aanleiding tot het maken van nadere opmerkingen.
4.3.
Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak onder 4.5 en 4.11 is overwogen komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad, met gegrondverklaring van het beroep van appellanten, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 35, eerste lid, van de WWB voor wat betreft de primaire grondslag van het bestreden besluit en voor wat betreft de subsidiaire grondslag wegens strijd met artikelen 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.4.
Nu appellanten niet hebben bestreden dat het nadere besluit in overeenstemming is met het door het college gehanteerde gemeentelijk beleid, dient het beroep tegen het nadere besluit ongegrond te worden verklaard.
5.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de kosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 472,- in bezwaar, € 944,- in beroep en op € 1.180,- in hoger beroep, derhalve in totaal € 2.596,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 25 augustus 2010 gegrond;
  • vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 18 januari 2013 ongegrond;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 2.596,-;
  • bepaalt dat het college aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) V.C. Hartkamp
sg