ECLI:NL:CRVB:2013:1691

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
11-7263 WIA-T2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede tussenuitspraak inzake WAO-uitkering en medische beoordeling

In deze tweede tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 23 augustus 2013, wordt ingegaan op de herbeoordeling van de WAO-uitkering van betrokkene. De uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 18 januari 2013, waarin de Raad had vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op onvoldoende onderzoek en gebrekkige motivering. De bezwaarverzekeringsarts heeft betrokkene opnieuw onderzocht, maar het rapport dat hieruit voortkwam, voldeed niet aan de eisen die de Raad had gesteld. De bezwaarverzekeringsarts had zich beperkt tot een onderzoek van de nek en maakte geen melding van een psychisch onderzoek, terwijl er ook geen deugdelijke onderbouwing werd gegeven voor de aangenomen beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor de lichamelijke en psychische beperkingen die verder strekken dan de bevindingen van het nekonderzoek. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad en verklaart het beroep van appellante tegen het besluit van 25 juni 2010 gegrond. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/7263 WIA-T2
Meervoudige kamer
Tweede tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 7 november 2011, 10/1240 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 18 januari 2013 (LJN BY8825) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Partijen hebben hun zienswijze daarover naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 18 januari 2013 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij uitgaat bij zijn oordeelsvorming.
2.1.
In zijn tussenuitspraak heeft de Raad geconstateerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) diverse fysieke beperkingen zijn vastgelegd, dat de verzekeringsartsen lichamelijk onderzoek achterwege hebben gelaten en dat een onderbouwing voor deze beperkingen ontbreekt. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de Raad eveneens geoordeeld dat de tot dusver door de verzekeringsartsen gegeven motivering niet als een deugdelijke onderbouwing kan gelden voor de reikwijdte van de FML. Er is geen diagnose gesteld en er zou geen behandeling zijn geweest voor de psychische klachten. Ten slotte heeft de Raad geoordeeld dat niet inzichtelijk is op welke gronden de verzekeringsartsen tot de conclusie zijn gekomen dat op preventieve gronden een urenbeperking aangenomen dient te worden op de in geding zijnde datum
10 september 2009.
2.2.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts betrokkene op
6 maart 2013 onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 26 maart 2013 medische informatie ontvangen van de huisarts van betrokkene en heeft op 4 april 2013 telefonisch met de huisarts overlegd. In het nadere rapport van 18 april 2013 meldt de bezwaarverzekeringsarts dat bij onderzoek niet zozeer een abnormaal bewegingspatroon blijkt maar wel eindstandige beperkingen in de functie van de nek, voornamelijk in de rotatie, in de flexie en in mindere mate in de anteflexie. Er is een forse hypertonie van de spieren, rond de nek en schouderspieren. De bezwaarverzekeringsarts stelt vast dat er in het gehele traject geen objectiveerbare somatische afwijkingen zijn geconstateerd. De bezwaarverzekeringsarts meldt dat, naast de klachten op cognitief vlak, de door de psychische klachten verhoogde spierspanningen directe aanleiding zijn tot het aannemen van beperkingen in de FML wat betreft zowel de fysieke als de psychische belasting. Als diagnose vermeldt de bezwaarverzekeringsarts psychische decompensatie leidend tot een reactieve depressie en een chronische aanpassingsstoornis met vegetatieve en somatoforme reacties als uiting van psychische distress, met als belangrijk onderhoudende factor het voortslepende conflict met zijn voormalige werkgever.
2.3.
Appellante heeft in haar zienswijze van 17 juni 2013 aangevoerd dat het Uwv op onjuiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Naar de mening van appellante ontbreekt nog steeds een deugdelijke onderbouwing van de beperkingen in de FML. Appellante merkt op dat betrokkene zich niet onder behandeling heeft gesteld in verband met zijn psychische klachten. Ten slotte heeft appellante er op gewezen dat niet inzichtelijk is gemaakt op welke gronden de bezwaarverzekeringsarts een urenbeperking heeft aangenomen. Appellante heeft een advies in geding gebracht van medisch adviseur F. Niewold van
16 juni 2013.
2.4.
Betrokkene heeft aangegeven volledig achter het nadere rapport van de bezwaarverzekeringsarts te staan. Betrokkene stelt dat wat betreft zijn gezondheid en arbeidsongeschiktheid inmiddels alles bekend is. Betrokkene heeft verwezen naar de ingebrachte informatie van zijn huisarts.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Het nadere rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 18 april 2013 neemt niet weg de in de tussenuitspraak verwoorde conclusie dat het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek en een gebrekkige motivering. De bezwaarverzekeringsarts heeft in genoemd rapport uitsluitend melding gemaakt van een onderzoek van de nek. Hij constateert dat sprake is van een forse hypertonie van de spieren, rond de nek en schouderspieren. De bezwaarverzekeringsarts meldt niet dat bij het medisch onderzoek op 6 maart 2013 lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden in verband met de overige fysieke klachten. Evenmin maakt de bezwaarverzekeringsarts melding van een psychisch onderzoek. De bezwaarverzekeringsarts noemt in het rapport weliswaar een diagnose, maar komt niet met een nadere onderbouwing van de psychische beperkingen. Ten slotte is niet voldaan aan de opdracht van de Raad om inzichtelijk te maken op welke gronden de verzekeringsartsen tot de conclusie zijn gekomen dat op preventieve gronden een urenbeperking aangenomen dient te worden op de in geding zijnde datum 10 september 2009.
3.2.
De Raad vindt in de beschikbare medische gegevens over de datum in geding geen aanknopingspunt voor de lichamelijke en psychische beperkingen in de FML, voor zover de vastgestelde beperkingen verder strekken dan uit het onderzoek van de nek voortvloeien. Ondanks de thans genoemde diagnose ontbreekt een deugdelijke onderbouwing voor het aannemen van beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Behoudens de beperkingen die voortvloeien uit het onderzoek van de nek ontbreekt ook een onderbouwing van de beperkingen ten aanzien van dynamische handelingen en statische houdingen. Voor het aannemen van een urenbeperking is in de beschikbare medische gegevens evenmin een onderbouwing gegeven.
3.3.
Uit 3.2 vloeit voort dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De Raad gaat er vanuit, dat een deugdelijke medische onderbouwing voor het aannemen van verder strekkende beperkingen in de FML dan voor de nek, gelet op de eerste tussenuitspraak en overweging 3.2 van deze tussenuitspraak, niet meer valt te verwachten. De Raad zal de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 25 juni 2010 ongegrond is verklaard, vernietigen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen wordt het beroep van appellante tegen het besluit van 25 juni 2010 gegrond verklaard.
3.4.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid van de Beroepswet het Uwv andermaal op te dragen het in 3.3 aangeduide gebrek te herstellen en een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de WAO-uitkering van betrokkene per 10 september 2009 en ditmaal met inachtneming van deze (de tweede) tussenuitspraak.
3.5.
Uit het hiervoor in 3.1 tot en met 3.4 gestelde vloeit voort dat het Uwv opnieuw dient te beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2009.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) Z. Karekezi
JvC