ECLI:NL:CRVB:2013:1671
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die verzocht om erkenning als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De appellant had eerder een aanvraag ingediend, waarin hij stelde dat hij samen met zijn oudere broer tijdens de Japanse bezetting in het Halimoenkamp was geïnterneerd. De aanvraag werd in eerste instantie afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat de appellant vervolging in de zin van de Wuv had ondergaan. Na een eerdere uitspraak van de Raad, waarin werd geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de internering, heeft de verweerder opnieuw het bezwaar van de appellant ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat het nadere onderzoek geen gegevens heeft opgeleverd die de stelling van de appellant ondersteunen. De verklaring van de schoonzuster van de appellant, die de internering bevestigde, werd niet als voldoende betrouwbaar beschouwd, omdat deze niet op eigen waarneming berustte. Ook de verklaringen van andere familieleden gaven geen bevestiging van de internering. De Raad concludeerde dat er geen objectieve bevestiging was voor de internering van de appellant in het Halimoenkamp, en dat de eerdere afwijzing van de aanvraag terecht was.
Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het beroep ongegrond, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs in zaken die betrekking hebben op erkenning als vervolgde onder de Wuv.