ECLI:NL:CRVB:2013:1603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
12-3393 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M.R. Schuurman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en terugvordering van wachtgelduitkering wegens nieuwe inkomsten

In deze zaak gaat het om de beëindiging en terugvordering van de wachtgelduitkering van appellant, die van 15 maart 2007 tot 16 september 2009 lid was van de Provinciale Staten van Fryslân. Na zijn toetreding tot de Tweede Kamer op 1 september 2009, ontving hij vanaf 1 oktober 2009 een uitkering op basis van de Verordening Rechtspositie leden van provinciale staten provincie Fryslân 1996. De wachtgelduitkering werd per 1 juni 2010 beëindigd, omdat appellant nieuwe inkomsten had die op zijn wachtgeld in mindering moesten worden gebracht. Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân vorderde een bedrag van € 1.470,70 terug over de periode van 1 juni 2010 tot 1 december 2010.

De rechtbank Leeuwarden verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep erkende appellant dat hij in de eerste helft van juni 2010 hogere inkomsten had, maar stelde dat er vanaf 17 juni 2010 geen grond meer was voor verrekening, omdat de inkomsten niet hoger waren dan daarvoor. Het college verdedigde de toepassing van artikel 5 van de Verordening en concludeerde tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de stelling van appellant niet gevolgd kon worden, omdat het tweede lid van artikel 5 spreekt over nieuwe of hogere inkomsten, en het niet relevant is of de nieuwe inkomsten hoger zijn dan de oude. De Raad bevestigde dat het college op goede gronden de nieuwe inkomsten met de uitkering van appellant had verrekend en dat het recht op uitkering per 1 juni 2010 eindigde. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/3393 AW
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 mei 2012, 11/1938 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2013, waar appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.F.M. van Hoof.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is van 15 maart 2007 tot 16 september 2009 lid geweest van Provinciale Staten van Fryslân (PS). In verband met toetreding tot de Tweede Kamer op 1 september 2009 is dit lidmaatschap met ingang van 16 september 2009 beëindigd. Vervolgens heeft het college appellant met ingang van 1 oktober 2009 een uitkering toegekend op grond van de Verordening Rechtspositie leden van provinciale staten provincie Fryslân 1996 (Verordening). Appellant is tot 17 juni 2010 lid geweest van de Tweede Kamer. Per 1 juni 2010 is appellant voorzitter geworden van vakbond [naam vakbond].
1.2. Bij besluit van 17 december 2010 is de wachtgelduitkering van appellant per 1 juni 2010 beëindigd. Tevens is van hem over de periode van 1 juni 2010 tot 1 december 2010 een bedrag van € 1.470,70 teruggevorderd. Hieraan ligt ten grondslag dat er per 1 juni 2010 sprake is van nieuwe inkomsten, die op grond van artikel 5, tweede lid van de Verordening op zijn wachtgeld in mindering dienen te worden gebracht. Bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het college dat er per 1 juni 2010 sprake was van nieuwe inkomsten die voor verrekening in aanmerking kwamen.
3.1.
In hoger beroep erkent appellant dat er in de eerste helft van juni 2010 sprake is geweest van hogere inkomsten dan de periode daarvoor. Verrekening van inkomsten over die periode acht appellant conform de strekking van de Verordening. Vanaf 17 juni 2010 is er volgens appellant wel sprake van nieuwe, maar niet van hogere inkomsten ten opzichte van vóór juni 2010 en was er naar zijn mening geen grond meer voor verrekening.
3.2.
Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat artikel 5 van de Verordening correct is toegepast en concludeert tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening worden inkomsten die een lid van PS heeft op de dag waarop hij ophoudt lid van PS te zijn niet in mindering gebracht op zijn uitkering als gewezen lid van PS. Op grond van het tweede lid van artikel 5 worden nieuwe of hogere inkomsten die worden verworven ná de dag bedoeld in het eerste lid met de uitkering verrekend over de periode waarop deze inkomsten betrekking hebben dan wel geacht kunnen worden betrekking te hebben.
4.2.
De stelling van appellant dat er na juni 2010 wel sprake is van nieuwe, maar niet van hogere inkomsten dan daarvoor en dat er daarom niet mag worden verrekend, wordt niet gevolgd. Het tweede lid van artikel 5 spreekt over nieuwe of hogere inkomsten; het is dus niet relevant of die nieuwe inkomsten al dan niet hoger zijn dan de oude inkomsten. Dat het college die bepaling in het verleden slechts toepaste als er sprake was van nieuwe èn hogere inkomsten, zoals appellant stelt, is niet gebleken. In de door appellant in dit verband genoemde gevallen was sprake van het verkrijgen van een werkloosheidsuitkering dan wel een FPU-uitkering na beëindiging van de dienstbetrekking. In zo’n situatie is volgens het college geen sprake van nieuwe inkomsten. De Raad onderschrijft het standpunt van het college dat een dergelijke situatie niet vergelijkbaar is met die van appellant, nu die in dienst trad van een andere werkgever.
4.3.
Appellant heeft ook gewezen op de in 2011 in werking getreden nieuwe Verordening, waarin geen mogelijkheid tot verrekening van inkomsten is opgenomen. Nu het hier gaat om een periode in 2010, toen de oude Verordening nog van toepassing was, kan appellant hieraan geen rechten ontlenen.
4.4.
Het college heeft op goede gronden de nieuwe inkomsten vanaf 1 juni 2010 met de uitkering van appellant verrekend. Gelet op de hoogte van de inkomsten eindigde het recht op uitkering per die datum. Appellant heeft na 1 juni 2010 nog enige maanden uitkering ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 22 april 2010, LJN BM3726 en
TAR 2010, 102) is een bestuursorgaan op grond van het algemeen rechtsbeginsel dat hetgeen onverschuldigd is betaald kan worden teruggevorderd, bevoegd om tot terugvordering van het te veel betaalde over te gaan, tenzij andere algemene rechtsbeginselen zich daartegen verzetten. Er is geen reden om te oordelen dat het college in dit geval niet tot terugvordering
- waarvan de hoogte door appellant niet is betreden - mocht overgaan. Appellant is er zelf mede debet aan dat het tot een terugvordering over enige maanden is gekomen. Indien hij het college eerder, desgevraagd, had geïnformeerd over zijn nieuwe inkomsten per 1 juni 2010, zou het college ook eerder tot verrekening van de inkomsten hebben kunnen overgaan. In dat geval zou het terug te vorderen bedrag lager zijn geweest.
5.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen- Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD