ECLI:NL:CRVB:2013:1599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
12-1086 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van sollicitaties voor de functie van Coördinator Recherche Landelijke en Buitenlandse Eenheden bij de Koninklijke Marechaussee

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, tegen de afwijzing van zijn sollicitaties voor de functie van Coördinator Recherche Landelijke en Buitenlandse Eenheden. Appellant had in 2009 gesolliciteerd naar deze functie, maar werd niet geselecteerd op basis van het advies van de selectiecommissie. De commissie oordeelde dat appellant onvoldoende leidinggevende ervaring had en niet voldeed aan de functie-eisen. De minister van Defensie heeft de afwijzing van de sollicitatie bevestigd, waarbij hij de keuzevrijheid heeft om kandidaten te selecteren op basis van geschiktheid en bekwaamheid. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de minister de geselecteerde kandidaat ten onrechte heeft toegelaten tot de sollicitatieprocedure, omdat deze niet voldeed aan de vereiste ervaring. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de discretionaire bevoegdheid die hem toekomt op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR). De Raad heeft vastgesteld dat de minister voldoende inzicht heeft gegeven in de redenen voor de gemaakte keuze en dat de afwijzing van appellant voor de geambieerde functie terecht was.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 29 augustus 2013.

Uitspraak

12/1086 MAW
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
4 januari 2012, 11/1092 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. van Kins hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Kins. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Ju.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee (Kmar). Vanaf 2006 was hij werkzaam bij een specialistische rechercheafdeling op [vestigingsplaats 1] in de rang van opperwachtmeester en sinds februari 2009 werkte hij als tactisch rechercheur op [vestigingsplaats 2]. Op 30 april 2009 heeft appellant gesolliciteerd naar de functie van Coördinator Recherche Landelijke en Buitenlandse Eenheden (geambieerde functie) waaraan de rang van adjudant onderofficier is verbonden. Het gaat hierbij om een functie binnen het korps politie Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius (KPSSS) te Sint Maarten. De functie is intern opengesteld. Op 7 juli 2009 heeft appellant een gesprek gehad met een selectiecommissie (commissie), die bestond uit drie medewerkers van de eenheid waaronder de geambieerde functie valt. De commissie heeft geadviseerd de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen. Dat is daags erna mondeling aan appellant meegedeeld.
1.2. Bij besluit van 11 augustus 2009 is appellant niet in aanmerking gebracht voor de geambieerde functie. Daarbij is meegedeeld dat de voorkeur is gegeven aan een andere kandidaat. De vacature is in augustus 2009 weer gepubliceerd, waarna appellant zijn belangstelling voor de functie opnieuw kenbaar heeft gemaakt. Op 12 oktober 2009 heeft appellant een gesprek over zijn sollicitatie gevoerd met een medewerker van P&O. Op
14 oktober is hem mondeling meegedeeld dat de functie niet aan hem, maar aan zijn directe collega is toegewezen.
1.3. Bij besluit van 16 februari 2011 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren tegen de besluiten van 11 augustus 2009 en 14 oktober 2009 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat het besluit om de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen is gebaseerd op het advies en de bevindingen van de commissie. In het besluit van 11 augustus 2009 is, zoals appellant in 2009 is meegedeeld, abusievelijk vermeld dat de voorkeur uitgesproken is voor een andere kandidaat. Over de tweede sollicitatie is opgemerkt dat appellant gelet op het geringe tijdsverloop tussen de eerste en de tweede sollicitatie onvoldoende is gegroeid in de ontwikkelpunten die ten grondslag lagen aan de eerste afwijzing en dat de andere kandidaat op grond van diens kennis van rechercheonderzoeken, leidinggevende ervaring, gedrag en houding de meest geschikte kandidaat is voor de geambieerde functie. In het bestreden besluit is verder uiteengezet op grond waarvan de norm van drie jaar vervulling van ten minste twee functies in de rang van opperwachtmeester is aangepast in die zin dat de kandidaat minimaal gedurende zes jaar de rang van opperwachtmeester moet hebben bekleed.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellant de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het al dan niet toewijzen van een geambieerde functie geschiedt met gebruikmaking van de bij en krachtens het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) - sinds 1 februari 2011 - aan de minister toebedeelde discretionaire bevoegdheid. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, brengt dit mee dat de toetsing door de bestuursrechter terughoudend is. Die toetsing is beperkt tot de vraag of de minister, gelet op hetgeen appellant tegen het besluit heeft ingebracht, niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel of dat besluit in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel algemeen rechtsbeginsel.
4.2.
De tweede afwijzing van appellant voor de geambieerde functie berust op het standpunt van de minister dat de geselecteerde kandidaat meer geschikt wordt geacht om die functie te gaan vervullen. Hierin heeft de minister keuzevrijheid, zij het dat wel enig inzicht moet worden geboden waarom de keuze niet op appellant is gevallen.
4.3.
Op grond van artikel 23 van het AMAR behoren tot de selectiecriteria bij functietoewijzing de beschikbaarheid van de militair, de spreiding van de loopbaan over verschillende functies en de bekwaamheid en geschiktheid van de militair.
4.4.
Met ingang van 1 oktober 2006 is ter uitvoering van onder meer hoofdstuk 3 van de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering Defensie (BAFBD), de Procedureregel Loopbaanpatronen Koninklijke Marechaussee (Procedureregel) in werking getreden. Kort nadien is met ingang van 1 november 2006 de Tijdelijke richtlijn voor de vulling en de functietoewijzing van functies in de nieuw vastgestelde Kmar-organisatie (richtlijn) van kracht geworden, ter uitvoering van (eveneens) hoofdstuk 3 van de BAFBD en de Procedureregel. Met ingang van 1 februari 2011 is de BAFBD ingetrokken.
1e sollicitatie
4.5.
Na de eerste openstelling van de geambieerde functie is appellant als enige van de twaalf sollicitanten uitgenodigd voor een selectiegesprek met de commissie. De later geselecteerde kandidaat heeft ook gesolliciteerd, maar hij voldeed toen niet aan de vereisten om tot de sollicitatieprocedure te worden toegelaten. Uit het verslag van de commissie, dat tevens dient als argumentatie voor het advies, komt naar voren dat in het gesprek met appellant onder meer aan de orde zijn gekomen zijn leidinggevende ervaring, zijn visie op de functie en rol van coördinator recherche en de punten waarop hij zich nog zou kunnen ontwikkelen. De commissie stelde vast dat er bij de KPSSS geen teamleider recherche is, zodat ruime ervaring in het leidinggeven binnen een recherche-eenheid wenselijk is, en dat die ervaring bij appellant ontbreekt. Verder is opgemerkt dat appellant weinig ervaring heeft op het gebied van het leidinggeven aan onderzoeken binnen het taakveld migratiecriminaliteit en dat de visie van appellant op de functie en de rol van coördinator recherche onvoldoende naar voren kwam tijdens het gesprek. Een en ander heeft geleid tot het advies om de geambieerde functie niet aan appellant toe te wijzen.
4.6.
Gelet op de inhoud van de sollicitatie van appellant en het verslag van het selectiegesprek is er, anders dan appellant heeft betoogd, geen grond voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk was welke eisen werden gesteld om in aanmerking te komen voor de geambieerde functie. Evenmin kan worden gezegd dat niet inzichtelijk is hoe de commissie de bekwaamheid en geschiktheid heeft beoordeeld. Zoals blijkt uit het verslag van de commissie, is tijdens het selectiegesprek ingegaan op aspecten die voor een goede functievervulling van belang zijn, zoals relevante leidinggevende ervaring en de visie op de functie en rol van de coördinator recherche. Appellant heeft betoogd dat hij voldeed aan de functie-eisen, nu hij relevante leidinggevende ervaring heeft en ook leiding heeft gegeven aan multidisciplinaire teams. Er is echter geen grond om aan te nemen dat de commissie de ervaring van appellant, die hij ook in zijn curriculum vitae stelt te hebben vermeld, niet in zijn advies heeft meegenomen.
4.7.
Hetgeen is overwogen onder 4.6 leidt tot het oordeel dat de minister aan zijn beslissing over de toewijzing van de geambieerde functie het advies van de commissie ten grondslag heeft kunnen leggen en in redelijkheid tot het besluit kunnen komen om die functie niet aan appellant toe te wijzen.
2e sollicitatie
4.8.
Appellant heeft gesteld dat de geselecteerde kandidaat niet voldeed aan de voorwaarde, neergelegd in de Procedureregel, dat de militair twee functies van elk ten minste drie jaar moet hebben vervuld in de rang van opperwachtmeester. Volgens appellant was de geselecteerde kandidaat, die twee functies heeft vervuld gedurende twee en vier jaar, om die reden niet bodemgeschikt en had deze niet tot de sollicitatieprocedure mogen worden toegelaten.
4.9.
Vaststaat dat de richtlijn, op grond waarvan de eisen voor bevorderbaarheid tijdelijk zijn versoepeld, ten tijde hier in geding niet meer van toepassing was. In het bestreden besluit is hierover vermeld dat als gevolg van de richtlijn veel medewerkers binnen de Kmar functies toegewezen hadden gekregen voor slechts twee jaar en dat het daardoor moeilijk en onwenselijk was om tijdens de selectie de norm van minimaal twee functies van elk ten minste drie jaar strikt te hanteren. Om die reden heeft de minister de eis van minimaal zes jaar functievervulling in de rang van opperwachtmeester gesteld. Met de rechtbank ziet de Raad niet in op grond waarvan de minister aan de ervaringsnorm niet op deze wijze invulling heeft kunnen geven. Dit brengt mee dat de minister de geselecteerde kandidaat niet ten onrechte tot de sollicitatieprocedure heeft toegelaten.
4.10.
Bij de beoordeling van de vraag welke kandidaat het meeste geschikt was, heeft de minister gezien het geringe tijdsverloop sinds de eerste sollicitatie de bevindingen van de commissie over de geschiktheid van appellant tot uitgangspunt kunnen nemen. De uiteenzetting in het bestreden besluit over de gronden waarop aan de geselecteerde kandidaat de voorkeur is gegeven, waarbij naast diens kennis en leidinggevende ervaring onder meer ook de visie op leidinggeven in de geambieerde functie een rol hebben gespeeld, biedt voldoende inzicht in de redenen voor de gemaakte keuze.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) M.R. Schuurman

HD