ECLI:NL:CRVB:2013:1514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2013
Publicatiedatum
23 augustus 2013
Zaaknummer
12-3669 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking kinderbijslag en terugvordering door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de intrekking van kinderbijslag en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De appellant, die in dienst was bij een werkgever in Nederland, had in 2008 kinderbijslag aangevraagd voor zijn kinderen die in Polen verbleven. Na een scheiding in 2009 heeft de Svb de toekenning van de kinderbijslag herzien en vastgesteld dat appellant geen recht had op kinderbijslag voor de periode van het tweede kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2011. De Svb heeft vervolgens een terugvordering ingesteld van € 2.841,24 en een boete van € 290,- opgelegd wegens schending van de informatieplicht.

De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb verklaarde het bezwaar tegen de intrekking van de kinderbijslag niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor fouten van de Svb.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het bezwaar van de appellant tegen de intrekking van de kinderbijslag niet-ontvankelijk was. De Raad heeft ook geoordeeld dat de terugvordering en de opgelegde boete rechtmatig waren, omdat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De opgelegde boete werd als evenredig beschouwd, gezien de ernst van de overtreding en de omstandigheden van het geval. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
12/3669 AKW
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 juni 2012, 12/672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2013. Appellant is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door drs. K.W. Stachowski als tolk, en de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is met ingang van 20 november 2007 in dienst getreden bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. In februari 2008 heeft hij aan de Svb verzocht om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn kinderen [K.], geboren op
[in 1] en [A.], geboren [in 2] 2005. Daarbij heeft appellant vermeld dat de kinderen verbleven bij zijn echtgenote in Polen en dat hij regelmatig zijn gezin aldaar bezocht. De Svb heeft vervolgens met ingang van december 2007 kinderbijslag aan appellant toegekend voor zijn twee kinderen. De Svb is er daarbij vanuit gegaan dat appellant één huishouden vormt met zijn gezin in Polen.
1.2. In maart 2011 heeft de Svb vernomen dat appellant op 16 april 2009 is gescheiden van zijn echtgenote in Polen. Vervolgens heeft de Svb aan appellant verzocht om bewijsstukken over te leggen waaruit kan blijken dat hij zijn kinderen vanaf het tweede kwartaal van 2009 in belangrijke mate heeft onderhouden. Appellant heeft daarop diverse bewijsstukken aan de Svb gezonden.
1.3. Bij besluit van 15 september 2011 heeft de Svb de toekenning van kinderbijslag aan appellant herzien en is vastgesteld dat appellant over het tweede kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2011 geen recht heeft op kinderbijslag. In een brief van dezelfde datum heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat het voornemen bestaat om de ten onrechte aan hem betaalde kinderbijslag terug te vorderen en om aan hem een boete op te leggen.
1.4. Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft de Svb de ten onrechte aan appellant betaalde kinderbijslag ad € 2.841,24 van hem teruggevorderd en is aan hem een boete opgelegd van
€ 290,-.
1.5. Appellant heeft bij schrijven gedateerd 31 oktober 2011, aangetekend verzonden op
2 november 2011, bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en heeft daarbij aangevoerd dat hij zijn kinderen heeft onderhouden.
1.6. Bij besluit van 26 januari 2012 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 15 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Verder is het bezwaar voor zover gericht tegen het besluit van 21 oktober 2011 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de Svb op grond van de AKW verplicht is om de onverschuldigd betaalde kinderbijslag terug te vorderen en om een boete op te leggen en dat niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan afgezien zou kunnen worden van de terugvordering en het opleggen van een boete.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij voldaan heeft aan zijn informatieplicht en dat hij niet de dupe mag worden van fouten bij de Svb.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht het oordeel van de Svb heeft onderschreven dat het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2011 niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding en dat het bezwaar tegen de terugvordering van de onverschuldigd betaalde kinderbijslag en de oplegging van een boete ongegrond is.
Ontvankelijkheid
4.1.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1.2.
Voorop moet worden gesteld dat appellant niet betwist dat hij het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2011 op 2 november 2011 heeft verzonden. Dit betekent dat het bezwaar na het verstrijken van de bezwaartermijn en dus te laat is gemaakt. Appellant heeft echter aangevoerd dat de termijnoverschrijding hem niet verweten kan worden omdat hij van de Svb één enveloppe heeft ontvangen met daarin drie brieven. In één van die brieven was vermeld dat nog geen bezwaar gemaakt kon worden. Na ontvangst van het besluit van
21 oktober 2011 heeft appellant wel snel bezwaar gemaakt.
4.1.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Daarbij is ten eerste van belang dat appellant niet heeft aangetoond welke drie brieven hij in één enveloppe van de Svb zou hebben ontvangen. Verder is het wel mogelijk dat hij het besluit van 15 september 2011 tezamen met de brief van dezelfde datum over de aankondiging van de terugvordering en de boete in één enveloppe heeft ontvangen. Bij goede lezing van die beide brieven had het appellant echter duidelijk kunnen en moeten zijn dat tegen de aankondiging van de terugvordering en boete nog geen bezwaar mogelijk was en dat tegen het besluit van 15 september 2011 tot herziening van de aanspraak op kinderbijslag wel bezwaar gemaakt kon worden binnen zes weken. Beide brieven zijn duidelijk over de mogelijkheden voor het al dan niet maken van bezwaar. Van een verwarrende situatie, waardoor de termijnoverschrijding mogelijk verschoonbaar zou kunnen worden geacht, is derhalve geen sprake.
4.1.4.
De rechtbank heeft het beroep van appellant voor zover gericht tegen het
niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2011 dus terecht ongegrond verklaard.
Terugvordering en boete
4.2.1.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen over de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen het herzieningsbesluit van 15 september 2011 vloeit voort dat de herziening van de aanspraak op kinderbijslag in deze procedure niet inhoudelijk kan worden beoordeeld. Derhalve moet als vaststaand worden aangenomen dat appellant over het tweede kwartaal van 2009 tot en met het eerste kwartaal van 2011 onverschuldigd kinderbijslag heeft ontvangen tot een bedrag van € 2.841,24.
4.2.2.
De Svb is op grond van artikel 24 van de AKW gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb ingevolge het vierde lid van artikel 24 van de AKW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de - financiële en/of sociale - gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Gesteld noch gebleken is dat appellant ten gevolge van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt, zodat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van terugvordering af gezien kan worden.
4.2.3.
Op grond van artikel 17a van de AKW is de Svb verplicht een boete op te leggen van ten hoogste € 2.269,- ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieplicht als bedoeld in artikel 15 van de AKW. Van het opleggen van een boete kan de Svb afzien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Appellant betwist dat hij de informatieplicht heeft geschonden. Hij stelt dat hij zijn echtscheiding in 2009 aan de Svb heeft gemeld en dat hij toen diverse gegevens aan de Svb heeft gezonden over zijn echtscheiding. De Svb ontkent de ontvangst van de gestelde melding en toezending van gegevens. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat onder deze omstandigheden aangenomen moet worden dat appellant niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, nu hij niet kan aantonen dat hij tijdig de Svb heeft geïnformeerd over de echtscheiding. Het feit dat hij de gegevens niet aangetekend heeft verzonden aan de Svb komt voor zijn rekening en risico. De Svb was derhalve verplicht een boete op te leggen aan appellant.
4.2.4.
Gelet op de ernst van de overtreding, de mate waarin deze aan appellant kan worden verweten en de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang beschouwd, is de aan appellant opgelegde boete van € 290,- evenredig.
4.2.5.
In het voorgaande ligt tevens besloten dat van dringende redenen als bedoeld in
artikel 17a, derde lid, van de AKW geen sprake is.
4.3.
Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.2.5 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2013.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) I.J. Penning

HD