ECLI:NL:CRVB:2013:1505

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 augustus 2013
Publicatiedatum
22 augustus 2013
Zaaknummer
12-1142 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor overschrijding maximumsnelheid door politieambtenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de disciplinaire straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met drie dagen aan appellant is opgelegd. Appellant, werkzaam als medewerker verkeerszaken en bestuurlijke ondersteuning bij de politieregio Haaglanden, heeft in 2010 opzettelijk de maximumsnelheid overschreden met een snelheid van ongeveer 104 kilometer per uur op een weg waar maximaal 50 kilometer per uur was toegestaan. Dit deed hij om twee collega’s uit Aruba te demonstreren hoe snelheidscontroles met laserguns werken. Bij zijn aanhouding kon hij zijn rijbewijs niet tonen en heeft hij verklaard dat hij bij de politie werkt. Zijn collega vond zijn actie niet aanvaardbaar, vooral omdat hij met een lagere snelheid hetzelfde had kunnen bereiken.

De korpschef heeft op basis van het plichtsverzuim van appellant, dat bestond uit het opzettelijk overschrijden van de maximumsnelheid, het in verlegenheid brengen van een collega en het niet direct in kennis stellen van zijn leidinggevende, de disciplinaire straf opgelegd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de korpschef heeft het besluit gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak geoordeeld dat de opgelegde straf niet onevenredig zwaar is in verhouding tot de aard en ernst van het plichtsverzuim. De Raad heeft vastgesteld dat appellant zijn leidinggevende niet vooraf op de hoogte heeft gesteld van zijn snelheidsovertreding en dat hij een collega in verlegenheid heeft gebracht. Appellant heeft aangevoerd dat in vergelijkbare gevallen geen bestraffing heeft plaatsgevonden, maar de Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheden van zijn geval verschillen van die van de andere collega’s. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

12/1142 AW
Datum uitspraak: 22 augustus 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
4 januari 2012, 11/6311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, thans de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. E. Nijhof, advocaat, en mr. drs. L. van der Toorn.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Haaglanden, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
2.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1.
Appellant is bij de politieregio Haaglanden werkzaam als medewerker verkeerszaken en bestuurlijke ondersteuning in de rang van brigadier.
2.2.
[In] 2010 heeft appellant met een personenauto op een laan in ’s-Gravenhage’, waar maximaal 50 kilometer per uur mocht worden gereden, met een snelheid van ongeveer 104 kilometer per uur gereden. Appellant deed dit om twee collega’s uit Aruba te tonen hoe in Nederland snelheidscontroles met gebruikmaking van laserguns plaatsvinden. Hij reed daartoe met voormelde snelheid in de richting van de plaats waar zijn collega M bezig was snelheidscontroles uit te voeren. Bij zijn aanhouding kon appellant zijn rijbewijs niet tonen en heeft hij gemeld bij de politie te werken. Tevens heeft hij zijn collega M uitgelegd wat hij met het te hard rijden had beoogd. De collega vond de actie van appellant niet aanvaardbaar, te meer niet daar appellant naar de mening van de collega met een snelheid van 70 of 80 kilometer per uur hetzelfde had kunnen bereiken.
2.3.
Bij besluit van 8 november 2010 heeft de korpschef in overeenstemming met het advies van de commissie van advies in disciplinaire zaken appellant met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit algemene rechtspositie politie de disciplinaire straf van vermindering van het recht op een jaarlijkse vakantie met drie dagen opgelegd. Aan dit besluit ligt het volgende door appellant gepleegd plichtsverzuim ten grondslag:
  • het opzettelijk overschrijden van de maximumsnelheid binnen de bebouwde kom met meer dan 50 kilometer per uur;
  • het door zijn gedrag in verlegenheid brengen van een collega;
  • het zijn leidinggevende niet direct in kennis stellen van dit feit.
Bij besluit van 27 juni 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het besluit van 8 november 2010, na door appellant gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen zijn het er over eens dat de appellant opgelegde disciplinaire straf op zichzelf bezien niet als onevenredig zwaar is te beschouwen in verhouding tot aard en ernst van het plichtsverzuim.
De Raad stemt hiermee in. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant zijn collega M of zijn leidinggevende niet tevoren toestemming heeft gevraagd om de snelheidsovertreding voor het beoogde doel te begaan noch tevoren heeft meegedeeld dat hij die overtreding zou begaan.
4.2.
Niettemin is appellant van opvatting dat de hem opgelegde straf niet rechtmatig is omdat bestraffing in een soortgelijk ander geval geheel achterwege is gebleven. Het betreft hier een groep collega’s die na het houden van verkeerscontroles met meerdere voertuigen de ter plekke maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur ruimschoots heeft overschreden. Deze overtredingen zijn door de betrokken bureauchef afgedaan met een gesprek.
4.3.
De korpschef heeft in zijn toelichting hierover te kennen gegeven dat een seniormedewerker die in één van de auto’s zat, na terugkomst op het bureau de bureauchef heeft ingelicht over de snelheidsovertredingen. De medewerkers die daaraan hadden meegedaan zijn vervolgens direct als groep op hun gedrag aangesproken. Het gedrag van appellant verschilt van dat van de groep collega’s volgens de korpschef allereerst doordat appellant zijn leidinggevende niet (direct) in kennis heeft gesteld van de snelheidsovertreding. Verder heeft appellant door zijn gedrag een collega in verlegenheid gebracht. Ten slotte heeft collega H die bij appellant in de auto zat geprobeerd appellant af te brengen van zijn voornemen de snelheidsovertreding te begaan. Bij de groep collega’s deed, voor zover bekend, iets dergelijks zich niet voor. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
4.4.
Gezien deze overtuigende toelichting van de korpschef bestaat geen, althans onvoldoende grond voor het oordeel dat in strijd met het gelijkheidsbeginsel is gehandeld. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en B.J. van der Net en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2013.
(getekend) J.Th. Wolleswinkel
(getekend) B. Rikhof

HD